Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 205]
| |
517. Duivekater.Ga naar eind517In de uitdr. wat duivekater! = wat duivel! In het jaar 1450 komt deuvekater als bijnaam van een bakker te Leiden voor; voor de 17de eeuw zie V. Moerk. 471: Wat duivekater segh jy, dat ick mijn wesen verander? In het Mnd. was dûfkater bekend als naam voor den duivel (Lübben und Walther, 89 b). Kiliaen kent duyven-kater alleen in de bet. van een soort koek, in welken zin ook in het oostfri. düfekater, düfkater bekend is; Halma citeert alleen deuvekater, een wittebrood, evenals Sewel, 173: deuvekater, a Christmas loafGa naar voetnoot1). De oorsprong van dit deuvekater, duivekater (onder invloed van duivel?) is tot nu toe onbekend (zie Franck-v. Wijk, 142). Vgl. verder oostfri. düf(e)kater, döfkater, deufkater, duivel, booswicht; Eckart, 80: de Diefkater schall di hôln; Molema, 94 a: duvekoater, duufkoater; fri. divekater; Boekenoogen, 145; Schuerm. Bijv. 74 b; Waasch Idiot. 197 a: duvelkoter(s) en vgl. droelikater, drommelkater, blikskater, donderkater (Molema, 83 a; Fri. Wdb. I, 285 b), dekselkater en het hd. bullerkater, bullkater. |
|