Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend509. Iets op zijn duim(pje) hebben, kennen (of weten),Ga naar eind509d.w.z. iets goed, terdege, in den grond kennen. Eene algemeen bekende en gebruikte uitdrukking, die sedert de middeleeuwen voorkomt. Zie Noord en Zuid IX, 141Ga naar voetnoot2), waar ‘ic kent al op miin duimken’ wordt aangehaald uit het jaar 1491; verder bij De Roovere (Leuv. Bijdr. IV, 176): Hy weet de tien gheboden up zyn duumken; Everaert, 148 en 186: Op 't duumken hebben (in zijne macht hebben, bezitten), waarmede te vergelijken is het mnl. vele op sinen dume hebben, veel macht hebben, veel te zeggen hebben; Vierl. 394: Oft nu de Mat. daertoe gedeputeert hadde eenen juristen die Bartolum oft Baldum op zijn duijmken hadde gehat; en iet draeit up minen dume, ik heb iets te beschikken, er over te zeggen, in mijne macht (De Bo, 404: het draait al op zijn hand); Mnl. Wdb. II, 372; 462; Ndl. Wdb. III, 3200; Bank. II, 247: Zy meenen dat de weereld op haren duym behoorde te draeyen; Schuerm. 74 b. De eig. bet. is iets kunnen draaien zooals men wil, daar ‘dume’ hier haak, har, ijzeren duim beteekent (vgl. Pers, 718 b: Alles nae zijnen wervel draaien; Brederoo, III, 85: Dus lang heeft u duym den werrevel gedreyt), en vandaar: in zijne macht hebben, geheel meester zijnGa naar voetnoot3). Zoo kon op zijn duim in bepaalde verbindingen de bet. aannemen van geheel en al, grondig, nauwkeurigGa naar voetnoot4). Vgl. verder Sartorius I, 6, 54: Hy kan 't op sijn duymtjen, dat als vertaling dient van het latijnsche ad unguem (novit), d.w.z. op den nagel, eene spreekwijze die ontleend is aan de beeldhouwers, die met den nagel van hun duim de | |
[pagina 202]
| |
gladheid van hun werk onderzochten; vandaar: zeer nauwkeurig, grondig; Marnix, Byenc. 116 r: op syn duimken iets kennen; Anna Bijns, Rfr. 114 d; Hooft, Ned. Hist. 458; Ged. I, 57 en 280: Van Veen had op zijn duim de wet; Brederoo I, 261, 540; Pers, 209 a; Coster, 39 vs. 889; Van Effen, Spectator III, 159; IV, 198; VII, 2; Sewel, 199: Hy heeft het op zynen duim, he has it at his fingers end; Brieven v.B. Wolff, 46: Indien ik de kunst van polysten zo op den duim heb als zij. Ook fri. hy ken it op syn tûmke; Waasch Idiot. 194; Harreb. I, 160 a, enz. Een synonieme uitdr. is iets uit de bocht kennen (Harrebomée III, LXXXIII b en Molema, 43 b). In het Fransch zegt men: avoir quelque chose dans les doigts ou au bout des doigts; savoir quelque chose sur le bout du doigt; hd. etwas an den Fingern haben; nd. he hett dat Spill up 'n Dûm (Eckart, 494); eng. to have a thing at one's fingers' ends. |
|