Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 197]
| |
gemeen alle ondieptens, daar een schip niet vlooten kan’ (Winschooten, 51). Raakt dus een schip op eene bank of eene ondiepte, dan zit het op het droge, vast, welke uitdr. ook overdrachtelijk gebruikt wordt voor iemand, die verlegen zit en niet verder kan. Thans is ook bekend: ‘Hij zit als een visch op het droge’ (Potgieter), waarbij men natuurlijk te denken heeft aan een visch, die op het strand ligt. De zegswijze vinden wij o.a. bij Van Effen, Spectator V, 36: Het heucht me noch dat ik na den eersten January als een vis na 't water snakte, want tegen die tyd lag myn beurs gemeenlyk op 't droog. In Vlaanderen zegt men ook: op het zand zitten (Joos, 82). Vgl. nog het lat. haeret in salebra (bij Cicero de fin. 5, 28, 84); zie ook Wander IV, 1329; Woeste, 58 b; fr. être à sec; hd. auf dem Trocknen sitzen; eng. to get aground; fri. droech wêze, geen geld hebben; op 'e droechte sitte, op zwart zaad zitten (wat te vergelijken is met het Zuidndl. op droog zaad zitten); op 't strân sitte, geldeloos zijn. |
|