Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend492. Een driedekker.Eigenlijk is een driedekker (eng. three-decker; hd. Dreidecker, DrêdeckerGa naar voetnoot2)) een schip met drie verdekken, oudtijds een groot oorlogsschip. Vgl. Sewel, 171, ‘Drie-deks schepen, schepen van de eerste en tweede rang.’ Bij overdracht toegepast op groote vrouwen of meisjes, ook op die niet op hun mondje gevallen zijn, in de uitdrukking ‘het is een driedekker of een echte driedekker’. Vgl. W. Leevend, VI, 249: Zo een rykgeladen Haarlemmerdyker Driedekker van een Wyf; P.K. 98: 't (tante Jans) Was een flinke driedekker, die goed onder tuig lag. Maar mooi? Neen dat was ze niet; daarentegen weergaasch bij de hand. Van een man wordt het gezegd in V. Janus, III, 68 en Handelsbl. 2 Juni 1913, avondbl., bl. 3, kol. 4: De heer J.S.M., een echte driedekker op het gebied van organisatiewezen. In 't fri. in trijedekker, een groot en zwaar vrouwspersoon. Harreb. I, 154 a; V. Eijk I, 72 en voor synonieme zegswijzen De Cock2, 194 vlgg. |
|