488. Op dreef zijn (-raken, -helpen),
d.w.z. aan het drijven, d.i. aan den gang zijn of komen; op gang helpen; goed overweg kunnen met hetgeen men om handen heeft. Het znw. dreef, mnl. dreve, is eene afleiding van het intr. wkw. drijven in den zin van voortdrijven, voortgaan. De uitdr. wordt aangetroffen bij Hooft, Ned. Hist. 405, 15: Die den handel pooghde weder op der dreeve te helpen. Sewel, 192 citeert: Iets weder op den dreef helpen, to restore a thing to its former course, waarmede te vergelijken is het Groningsche op drift wezen en op drift moaken (Molema, 89 b); de fr. uitdr. être en train; mettre en train; fri. op 'e dril, op 'e gleed, op gang, en het Zuidndl. op den drevel, op den drets zijn; hd. im Zuge sein, in Gang (Zug) bringen; eng. to be in gear. De uitdr. in haar tegenwoordigen vorm vindt men o.a. Sjof. 233; 329.