477. Op een draad.
Dat wil zeggen: zeer nauwkeurig, op een prik, op een haar; eig. tot op een draad, eene kleinigheid, in welken zin het znw. draad in de middeleeuwen voorkomt in de uitdr. niet een draet. In de 17de eeuw is op een draad zeer gewoon naast ten draad toe. Zie De Jager's Lat. Versch. 108-109; V. Moerk. 368; Archief III, 172 en 312; Erasmus II; Ndl. Wdb. XI, 305; III, 3179; De Bo, 261: op eenen draad; op den draad, juist, nauwkeurig, volstrekt wel; Waasch Idiot. 186 b: iemand op 'nen draad (of op een draadken) kennen; Teirl. 360: op 'nen draad (of op 'n draadse) kennen, zeer goed kennen.