Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend476. Den draad kwijt zijn,d.w.z. den samenhang, het verband kwijt zijn; niet meer weten, hoe men verder moet gaan. Men zou kunnen denken aan een weefsel, dat zoo fijn gesponnen is, dat men den draad niet kan volgen; vgl. Bank. I, 156: ‘De linckernyen van de weereld werden zoo fijn ghesponnen, dat de scherpste ooghe den draet verliest’. Daar een draad ook dient om een kleedingstuk samen te houden, kreeg dit woord bij overdracht de beteekenis van samenhang (van eene rede, een gesprek of eene redeneering); vandaar dat men ook spreekt van: den draad van het gesprek afbreken of weder opnemen, opvatten. Vgl. Sewel, 190: De draad eener rede, the context of a discourse or speech; vgl. ook Van Effen, Spect. V, 195: Den draad van zyn discours; III, 205: Dat hij den draad van zulke lage conversatiën afbreekt; IV, 46: Lezers bekwaam om den draad van een redeneering op te volgen; Harreb. I, 150 b; Ndl. Wdb. III, 3182; hd. den Faden, den Trumm verlieren en den Faden wieder | |
[pagina 188]
| |
aufnehmen oder anknüpfen; fr. perdre le fil de son discours; eng. to lose the clue (or the thread) of one's discourse; fri. de tried kwyt wêze; fen 'e tried wêzeGa naar voetnoot1). |
|