473. Hij komt pas uit den dop.
Deze uitdrukking wordt oorspronkelijk gebruikt van een dier, dat uit de eierschaal is gekropen en dus pas geboren is, en wordt bij overdracht ook gebezigd voor jonge menschen, die pas komen kijken (vgl. hd. ein Kiekindiewelt) en voor hunnen leeftijd reeds een groot woord willen voeren of over zaken willen meepraten, waarvan zij nog geen verstand kunnen hebben, terwijl zij pas de kinderschoenen ontwassen zijn. In de 16de eeuw komt deze zegswijze voor bij Plantijn: Hy kompt eerst wten dop, est novus homo; Sart. II, 6, 4; III, 3, 44; in het Spel v. Charon (anno 1551), vs. 454:
ghy die so tijelijck beghint te mutsene,
dat ghy nauwe ghecropen sijt uyten doppe
als ghy nat sijt van sint Joris soppe.
Zie ook Everaert, 54, vs. 63; Marnix, Byenc. 80 v. (eerst uyt den doyer gekropen); V. Moerk. 82; Mouf. 30; Starter, Steek-boekjen, 58; V. Effen, Spectator V, 23; III, 127; Sewel, 189: Naauwlijks komt zy uit den dop, en zy wil meê praaten, she hardly peeps into the world, and will always take a great deal; Tuinman I, 88; Waasch Idiot. 204 b: hij komt nog maar uit het ei (evenzoo bij Teirlinck, 395) en vgl. het oostfri. hê is êrst ut de dop kamen; fri. hy is mar just út 'e dop; fr. ne faire que sortir de la coquille (ou de sa coque); hd. kaum aus dem Ei gekrochen sein; die Eierschalen noch hinter den Ohren haben; eng. to be hardly out of the shell.