448. Om den (dooden) dood niet.
Gewoonlijk verbonden met het ww. willen in den zin van volstrekt niet, in geen geval, al moest men er anders ook om sterven; zie Tuinman II, 236: Hij wil dat om den dood niet laten (of doen). ‘Dit drukt uit eene zeer groote onverzettelykheid, om iets te doen. 't Is dan te zeggen, hy wil dat niet nalaten, al zou het hem 't leven kosten’. Vgl. Breughel, Boccat. 160 b: Waerom ick hem om de doot sulcken overdaedt niet en soude willen doen; Paffenr. 74: Om mijn dood niet; Van Effen, Spectator VI, 110: Onze Pater, die om de dood niet hebben wil, dat ik myn neus in den Bybel steek; IX, 131: Hy maakte 't hem zo bang, dat hem 't zweet aan alle kanten uitbrak; hoewel de ander het om de dood niet op wou geven; W. Leevend I, 88: Ik zat zonder Bril te leezen; want ik hou om de dood niet van brillen; Sjof. 249: Vraag-ie nou is 't zoo lollig? ....om de dood niet. Zie ook het Ndl. Wdb. X, 137; 140; III, 2832 en vgl. het fri.: om 'e dead net!; gron.: om de dood nijt (Molema, 83 b); Westph.: innen dod nitt (Woeste, 53 b). Syn. om den hooi niet (in W. Leev. VIII, 28); om den donder (Nest. 8; P.K. 92), bliksem, duivel, hond niet (Molema, 83); in Zuid-Nederland: veur de dood niet.