Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend447. Donderjagen,d.i. zaniken, zeuren, vervelend zijn, donderenGa naar voetnoot1), vanwaar het znw. gedonderjaag, gedonder, gezanik, gezeur. Vgl. Kmz. 83: Leg niet te donderjagen; Lvl. 309; Dsch. 190; Nest. 117; 73: Zit nu maar niet te donderjagen; Boefje, 168: Dat eeuwige gedonderjaag; Kmz. 298: Dat geeft allemaal nutteloos gedonderjaag. Synoniemen zijn ouwehoeren (Mgdh. 300; Lvl. 53; 239; Nachtkr. 101; Dsch. 162) waarnaast geouwehoer (Kmz. 182); ouwewijven (Ppl. 141); klepzeiken (Lvl. 311; Sjof. 212); neukepitten (Diamst. 381); hannessen (Lvl. 109); kloothannessen (in D.H.L. 3); kletshannessen (Lvl. 10); lulhannessen (Ppl. 113); gehannes (in Dukro, 108; Nkr. I, 17 Nov. p. 2); geneuk (Kmz. 363; D.H.L. 5; Diamst. 131); geklaphannes (Ppl. 62); mieren (Sjof. 142), waarnaast gemier (o.a. Nkr. VII, 1 Febr. p. 4; 8 Febr. p. 8); lazeren, lazersteenen (zie no 197), gemier (in Nw. School, VIII, 4); Molema, 213: koanebroaden, keeskouen, koale gezichten; Opprel, 62: kanebraije, syn. van kalegezichte (ook bij Boekenoogen, 390). |
|