434. Een doekje voor het bloeden,
d.w.z. een uitvlucht, een verzinsel; eigenlijk een doekje, dat eene wonde bedekt, zoodat deze niet gezien wordt, en het er uitvloeiende bloed haar niet verraadt; bij overdracht een uitvlucht, een voorwendsel, om iets, dat minder goed is, of dat men niet wil weten, te verbergen; ook een voorwendsel, waarmede men iemand paait. Bij Campen staat de uitdrukking opgeteekend, bl. 82: tIs mer een doeckyen voor 't bloeden. Vgl. verder Sewel, 178: 't Is een doekje voor 't bloeden, it is but a meer pretence; Halma, 114: Dat is maar een doekje voor 't bloeden, dat is maar eene slegte verschooning, ce n'est qu'une excuse frivole, dat in de 18de eeuw ook een kakkerlakje genoemd werd. In de literatuur vond ik de uitdr. opgeteekend in Bank. II, 417; Pers, 420 b; Smetius, 24: Doecxken voor het bloeyen; verder bij V. Effen, Spect. VI, 215 en Langendijk, Spieghel d. V. Koopl. v. 85; Tuinman I, 200; Ndl. Wdb. II, 2880; III, 2688; Harrebomée I, 139 en vgl. de hd. uitdr.: er nimmt sich ein Tüchelchen vor, er findet leicht einen Ausweg oder Vorwand zur Umgehung des Gesetzes (Wander IV, 1356). Ook in het oostfri. zegt men: dat is man 'n dôkje för 't ferblöden (Dirksen I, 22); fri. in doekje for 't blieden; Antw. Idiot. 255: doekskens veur 't bloeien.