427. Door dik en dun gaan (loopen)
wil eigenlijk zeggen: door de modder, het slijk en de plassen gaan, langs vuile, morsige wegen (Weiland); niets ontzien. Met iemand door dik en dun gaan, iemand volgen, waar hij ook ga; ook in overdrachtelijken zin. In de eigenlijke beteekenis gebruikt Hooft de uitdr. in zijne Ned. Hist. 370: ‘De welke (Spanjaarden), dus gesteurt in 't verweenste huns braveeren, daatlyk op moesten, zoo gepronkt en uitgestreeken als zy waaren, om, met die kostele gewaaden door dik, door dun te slobben’. Evenzoo bij Brederoo III, 561, 33: Gelijck twee dolle Meyren in onbedwongen run onmoog'lijck zijn te keeren, maer vlien door dick en dun. De uitdr. was evenwel reeds in de 16de eeuw bekend, blijkens Everaert, 176: Ic comme gheloopen, duer dicke duer dinne. Zie ook Coster, 24 vs. 434; Spaen, 68; Sewel, 177 en vgl. Wander I, 583: durch dick und dünn gehen; he geiht dür Dicke un Dünne (verfährt rücksichtlos, kümmert sich um niemand), enz.; in het Oostfri: hê geid dör dik un dün (durch Morast, Dreck etc. und Wasser; Ten Doornk. Koolm. I, 296). De uitdr. bestaat ook in het eng. through thick and thin en in het deensch (Nyrop, 183). In Zuid-Nederland deur dik en dun (Antw. Idiot. 351; Rutten, 51; Schuermans, Bijv. 63 b) naast deur hore en more; Waasch Idiot. 175 a: deur dik en dun, dik over dun, heg over haag; Teirl. 320: deur dik en deur dunne; soms bij dik en bij dunne; fri.: troch tsjok en tin; troch doarn en haech.