Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 168]
| |
is; Harreb. III, 46 b; Nest. 54; Antw. Idiot. 351; Waasch Idiot. 175 a; Teirl. 319: hie maakt hem dikke, hij maakt zich boos; maar ook: hij is trotsch, opgeblazen. Vgl. dik doen, gewichtig, vanwaar dikdoenerij (o.a. Mgdh. 197); hd. sich dick machen, pralen; bij de Bo, 233: Van iets dik zijn, er mede ingenomen zijn, er door gevleid zijn; mnl. hem vergroten op iet, zich op iets verheffen, grootsch zijn op iets, 17de eeuw groot zijn op iets. Natuurlijk wil men er mede zeggen: blaas u niet op (het opzwellen van het gelaat is een teeken, dat iemand boos wordt (vgl. verbolgen, eig. opgeblazen). Synoniem hiermede is zich groot maken, dat men in de 17de eeuw aantreft o.a. in Bredero's Moortje, vs. 3220. Vgl. het fr. bouffer de colère; ndl. barsten van spijt, woede; uit zijn vel springen van woede (zie ald.). |
|