Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend396. Op zijn dak krijgen.Eigenlijk gezegd van regenvlagen en hagelbuien, die neerkletteren op het dak, en bij overdracht van verwijten en verwenschingen, beschuldigingen, die naar iemands hoofd geslingerd worden; iets onaangenaams ondervinden, moeten boeten; in Gron. ook op zijn dakkement krijgen, op zijn kop krijgen. In West-Vlaanderen zegt men het zal ook wel op zijn dak regenen (vgl. hd. aufs Dach regnen, de schuld krijgen) voor: hij zal ook wel zijne beurt hebben van iets onaangenaams te moeten lijden (De Bo, 210); in het Land v. Waas: dat viel hem koud op het dak, dat beviel hem niet (vgl. ndl. dat viel hem koud op 't lijf); iets valt iemand op het dak, als iets kwaads onverwachts komt (Waasch Idiot. 160 a). Vgl. Sewel, 166: Hy kreeg lustig op zyn dak, he was severely banged; en de uitdr. op zijn kop krijgen en op zijn schaliën krijgen (zie Onze Volkstaal I, 240). Hij die iemand wat op zijn dak geeft, komt hem op zijn dak, waarmede te vergelijken is Sewel, 166: Zo ik op uw dak, agter je vodden kom, if I fall upon your bones; Focquenb. Typhon, 303: Elk viel om strydt hem op sijn dack; De Regt, Mengeld. 150: Ik zeg je, blyf me van de veter
Met zulke praatjes, of ik kom
Je dryvende op je dak.
Iemand een ander op zijn dak sturen, iemand een ander tot last sturen, iemand op een ander afsturen. Vgl. Harreb. I, 119 a; Ndl. Wdb. III, 2246; M. de Br. 141: Juffrouw Baak had hem eens den pater op zijn dak gestuurd; Sjof. 244: As 't noodig was en 'k kreeg de ouwe man op me dak (tot mijn last), 'k betaalde liever zes gulde in de week om 'm ergens uit te besteje; Molema, 65 b; 66 a; fri. op syn dak krije, een pak ransel krijgen; it op syn dak krije, de schuld krijgen; het hd. einem auf dem Dache sitzen, einem aufs Dach steigen (kommen), einem etwas aufs Dach geben.Ga naar voetnoot1) |
|