Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend391. Dag.Het znw. dag had in de middeleeuwen de beteekenis van daglicht, zonnelicht; vandaar spreekwijzen als helder, klaar als de dag, aan den dag komen (aan het licht komen, ontdekt worden), brengen; voor den dag komen (in het licht verschijnen), aan den dag leggen (toonen, laten zien), brengen; geenen dag in iets zien, er geen licht in zien (Schuerm. Bijv. 59 b; Teirl. 248; Antw. Idiot. 527Ga naar voetnoot2). Een andere beteekenis, nl. die van tijd, tijdruimte, tijdperk, heeft dag in de uitdrukkingen op den ouden dag (in den ouderdom) en in op zijne dagen komen (oud worden); het mnl. te sinen dagen comen, mondig, meerderjarig worden. Zie het Ndl. Wdb. III, 2213-2224; VIII, 1429. |
|