Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend383. Een bullebak,d.w.z. een afzichtelijk spook; een stuursch, norsch mensch (eng. bull-beggar), dus hetzelfde, wat Kiliaen een bulleman of een bietebauw noemt en in het ndd. een bullerbäk is. Het woord is sedert de 17de eeuw bekend; men vindt het o.a. bij Pers, 833 a; Hooft, Brieven, 162 in den zin van spook; verder bij Tuinman I, 217, die het verklaart als bulbakhuis; Bouman, 18; Ndl. Wdb. III, 1879. De oorsprong is niet met zekerheid bekendGa naar voetnoot4); wellicht is het samengesteld uit den stam van bullen, schreeuwen, razen, en bak, dat ook schuilt in luibak en loerebak, en dan te vergelijken met bulderbas(t) en de samenstellingen met pot, als knorrepot, rochelpot, zanikpot, zeurpot; enz. |
|