Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend381. Een buitenbeentje,d.i. een overwonnen bastaard (17de eeuw), fri. oerwin(ne)lingGa naar voetnoot4), een onecht, een buiten echt geboren kind, dat volgens Ten Doornk. Koolman I, 268 in Oost-Friesland een butenbêns-kind genoemd wordt, een benaming die ook in V. Janus I, 168 en 170 wordt aangetroffen. Ter | |
[pagina 148]
| |
verklaring van dezen naam moet gewezen worden op de uitdr. binnens beens spelen, met eene vrouw gemeeenschap hebben, coire (16de eeuw); vgl. Antw. Liedb. 257: Om dat wi eens, al binnens beens
Speelden met Venus brande,
Bleef onsen maechdom te pande.
Amst. Argus, 1719-1722, IV, 264Ga naar voetnoot1): Daer is omtrent tien mijlen van Parijs een Paap gelicht, die in de sacristy en in 't misgewaad gewoon was de binnebeenderij te exerseren met zeekre jonge dochter, die er op wist te loopen. - Houdt iemand zich niet ‘binnen de beenen’ van zijn eigen vrouw, slaat hij over het beenken, dan is hij een overspeler; vgl. Sart. III, 1, 30, alwaar ‘moechi’ genoemd worden ‘die over 't beenken slaan’ en ‘die geen wey houden’. Een buitenbeentje is dan een kind door een overspeler verwekt of zooals men zei: buitenbeens geraapt, gegoten of gemaaktGa naar voetnoot2). Zie voor deze verklaring Ndl. Wdb. II, 1309-1310; III, 1827; Taal en Letteren, VIII, 457; Tijdschrift XXXIX, 144-145. Zie verder Kmz. 267; Ppl. 43: Gerard is eigenlijk maar een pleegzoon van me.... t'is met permissie 'n buitenbeentje; Nkr. VII, 30 Aug. p. 2: Al is dit ministerie ook niet meer dan een buitenbeentje van de koncentratie. Vgl. in Gron.: boetenbijntje (Molema, 46 b); in het Friesch: bûte(n)bientsje. In Zuid-Nederland: Hij is iets van bezijds weg. Vgl. ook het eng. to be born on the wrong side of the blanket. |
|