336. De bovenhand krijgen, - nemen - hebben,
d.i. winnen, zegevieren, den meesten invloed krijgen, bovenkomen (Teirl. 205) of de bovenlage krijgen (Teirl. 206); het znw. ‘hand’ heeft in deze uitdr. de bet. van macht. Ook de overhand hebben (hd. die oberhand haben), dat bij Kiliaen staat opgeteekend in den zin van praevalere, victoria potiri, vincere; fr. avoir le dessus; eng. to have, to get the upper hand; fri. de oerhân krije.