335. Te boven komen.
Een uitdrukking aan het zeewezen ontleend, waarin men zegt: een schip, een hoek, een kaap, een klip, enz. te boven zeilen, halen, komen, loopen, d.w.z. te loefwaart (aan die zijde waar wind of stroom vandaan komt) een schip, een hoek, eene kaap, een klip enz. voorbijzeilen; bepaaldelijk gebezigd, wanneer dit met moeite of gevaar verbonden is. Vandaar bij overdracht toegepast op rampen, bezwaren en hinderpalen, waarmede men te kampen heeft, ze overwinnen, zich er doorheen slaan. Heeft men de moeilijkheden overwonnen, en dus achter den rug, dan is men ze te boven, vandaar dat te boven als praedicatieve bepaling gebezigd wordt in den zin van: (zich) boven iets verheven (hebbende), onaantastbaar voor -, buiten bereik van hetgeen er in het voorgaande genoemd is. Zie voor dit alles het Ndl. Wdb. III, 847 en 850-851; de volledige uitdrukking dateert uit de 17de eeuw.