Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend327. Boterbriefje.Ga naar eind327Onder het boterbriefje verstaat men in den volksmond de trouwakte, het familieboekje (zie o.a. Falkl. VI, 180); vandaar getrouwd zijn zonder boterbriefje, in concubinaat leven, hokken. Het is eene schertsende benaming voor zekere aflaatbrieven, die vergunning gaven om in de vastendagen boter, kaas, eieren en vleesch te eten (lat. literae butyricae; hd. Butterbrief). Deze benaming is dan schertsenderwijze ook toegepast op de vergunning ‘om te trouwen’. Bij militairen verstaat men er onder de aankondiging, dat men ontslag moet vragen; ook voor eene rekening wordt boterbrief ironisch gebruikt (vgl. broodbrief voor belastingbiljetGa naar voetnoot1). Eerst in deze eeuw schijnt boterbrief in dezen zin voor te komen. Men leest het o.a. bij Speenhoff III, 9: Toen ie niet wist wat ie zou doen
En wat ie de koetsier wel zou zeggen,
Liet ie zijn boterbriefje toen
Als fooitje in de trouwkoets leggen.
| |
[pagina 129]
| |
Handelingen der Staten-Generaal 1912-1913, bl. 929: U spreekt van monogamie; dat beteekent leven met één vrouw; dat heeft de heer K. altijd gedaan. Het eenige was, dat hij geen boterbriefje heeft gehad; bl. 938: Als u weet, zooals u zelf hebt uiteengezet, dat dit trouwen alleen zou bestaan in het vragen van een briefje, dat door mij toen eenigszins oneerbiedig, maar in dit verband volkomen juist boterbriefje werd genoemd, meent u dan als Christenpredikant dat dit voldoende is? Zandstr. 90: Daar was je mee getrouwd hè? - niet voor echt hoor. Hij het me in 't lichte leven gebracht en leeren te rooven.... maar 't boterbriefje het ie vergeten te halen; Het Volk, van 16 November 1912, 3de bl.: U ziet dus dat ik van 'n fijne familie ben. Nu zult u misschien zeggen als fatsoenlijke boter-briefjes-menschen: ‘Ja, maar waarom heet je dan niet Leckie Chimère?’ Nou vrienden en vriendinnen dat zit 'm juist in dat boterbriefje: Waar ik geboren ben bestond geen ‘Burgerlijke Stand’ en dus ook geen fatsoen. Zie verder Het Volk, 12 December 1912, 1ste bl., en De Rotterdammer, van 6 December, waar het verschillende malen voorkomt; Nkr. II, 26 Juli p. 5: Wanneer je met den rechten Jozef
Den grooten sprong in 't leven waagt,
Je cito naar 't Stadhuis laat rijen
En om 'n boterbriefje vraagt.
Nkr. VI, 14 Dec. p. 5; IX, 5 Juni p. 6; H.v.Z. 94: Dan zou je meene dat as je man dood is je 'n andere man mag trouwe. Mis poes. Dan mot je geloof 'k eerst in de krante oproepe waardie zit - en as je driemaal geen aasem gekrege het, dàn màg-ie 'n nieuw boterbriefie hale; Zevende Gebod, 81; Groot-Nederland, Oct. 1914, bl. 405: Allemachtig, wat mostje met 'n harem? Ik heb ééns in m'n leven 'n boterbriefje gehaald en na dien tijd heb 'k gedacht.... an mijn lijf geen tweede polonaise; bl. 432: Bertram (een ring aan zijn hand schuivend): Hè, hè, hè. Zoo doeje as je 'n boterbriefie gaat halen! Schakels, 70: Vanmorgen verwijt ze me, da 'k geen hemd an me lijf had, toen we 't boterbriefje gingen halen. Synoniem is een boterpapiertje (Köster Henke, 10). |
|