326. Boter(tje) tot den boôm
wordt gezegd van gelukkige omstandigheden, voorspoed, welvaart, overvloed. De uitdr. is sedert de 15de eeuw bekend en in de 17de eeuw vrij gewoon, vooral in toepassingen op het huwelijk, de wittebroodsweken (Ndl. Wdb. III, 702); dialectisch komt zij ook nu nog voor. Wat men er in eigenlijken zin mede bedoelt, is niet zeker; waarschijnlijk wil men zeggen dat niet alleen boven, maar tot op den bodem van het vat, zuivere, onvervalschte boter is te vinden. Vgl. H. de Luyere, 36: T is hier al boter totten bodem toe; Huygens, Hofwijck, vs. 651:
De Berghjens die ghy vleidt zijn blanck en groen om 't seerst,
En 't lachter u all toe, dewijl ghy op uw teerst
Tot op den Bodem toe gras-boter meent te vinden:
Maer 't is 'er sorgelick te treden voor de blinden:
Gesuykert is de korst, de Taerte menighmael van Gall of Aloë.
Evenzoo Oogentroost, vs. 352:
't Vell-diepe rood en wit, dat met den dagh verdwijnt,
Eerbieden sy niet min dan boter tot den bo'em toe.
Zie verder Vondel, Leeuwendalers, vs. 2150; Geboortklok, vs. 671; Poirters 149; Tuinman I, 101: 't Is boter tot den bodem toe. Dat wil zeggen, 't is al weelde: gelyk een ton, die met boter van boven tot onder opgevult is; Harreb. I, 65; Ndl. Wdb. III, 702 (en verbeteringen); Het Volk, 11 Januari 1915 p. 5 k. 1: Een deel der burgerlijke pers blijft tegen heug en meug in beweren, dat het in de vluchtoorden alles botertje tot den boom is; Nkr. IV, 21 Aug. p. 4; 16 Oct. p. 6; Zondagsblad van het Volk, 2 Juli 1905 p. 2: Het is waarlijk niet alles botertje tot den boom met zijn veelbewogen leven; H.v.Z. 44: Eerst 'm uitschelde en uitvloeke en nou.... alles botertje tot an de boom; Boekenoogen, 102: 't Is botertje tot den boôm en karnemelk zonder end, 't is alles even mooi en goed; V.d. Water, 63: 't Is toar bottertje boven (boter tot bovenaan, tot den rand toe?), 't is daar vetpot.