309. Ieder moet zijn eigen boonen (of peultjes) doppen,
ieder moet zelf voor zijn belangen zorgen; zijn zaken zelf beredderen; vgl. C. Wildsch. III, 57: Ik zei altoos, hoor, Sijntje, dat is uw zaak, 't zijn uwe boonen, gij zult ze moeten doppen; bl. 346: Evenwel, indien Keetje wil en zal, zij moet het weeten; het zijn haar boonen, zij moet ze doppen; V, 269: Nu 't zijn haar boonen, zij moet die doppen; Harreb. I, 79; Nkr. VII, 30 Aug. p. 3; Het Volk, 4 April 1914 p. 7 k. 4: Onze Organisatie past er nu eenmaal voor de boontjes te doppen voor de op een koopje vrij georganiseerden; De Arbeid, 28 Febr. 1914 p. 2 k. 4: Ik geef u de verzekering, dat D.V.V. best haar eigen boontjes zal weten te doppen; 8 April 1914 p. 1 k. 1: In alle andere gevallen hebben we niets met hen te maken en doppen we onze eigen boontjes; Jord. 400: 's Middegs en 's oavons helpt me Staan..... Moar 'n mins dopt tug 't liefst se aage baune! Nw. School, VII, 118: Hij (een Hoofd der School) kan het niet goed hebben dat die gymnastieker van hem z'n eigen boontjes dopte; Antw. Idiot. 2146: Ieder moet zijn eigen boonen maar wannen, ieder moet zijn eigen gebreken verbeteren, vóordat hij zich met die van anderen bemoeit; Nw. Amsterdammer, 20 Maart 1915 p. 9 k. 1: Laat ieder nu maar zijn eigen peukjes doppen.