Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend308. In de boonen zijn,Ga naar eind308d.w.z. in de war zijn, het spoor bijster zijn, het mis hebben, zich vergissen, in 't algemeen: verward denken of handelen. De verklaring dezer zegswijze moet gezocht worden in het bij oudere en jongere schrijvers vermelde getuigenis, dat de in het voorjaar bloeiende bloemen der groote of roomsche boonen eene bedwelmende uitwerking op den mensch hebben; wie op of nabij een bloeiend boonenveld zich te slapen legt of te lang vertoeft, wordt daardoor bevangen en duizelig en verward in het hoofd, of raakt, naar het oude volksgeloof, geheel aan het malen. Bij V. Beverwijck, Schat der Onges. I, 86 a, lezen wij: ‘Van yemant, die wy sien, dat met het Hooft niet wel bewaart en is... seydt (men), De boonen bloeyen, ofte, Hy is in de Boonen. Want in 't voorjaar, als de Boonen beginnen te bloeyen, bevintmen dat de Vochtigheden onses Lichaams beginnen uyt te spruyten, en met dampen de Herssenen te vervollen: dewelcke dan door den welrieckenden bloessem vande Boonen ghescherpt zijnde, soo raken de Sinnen op den loop’. Zoo verklaart ook Dodonaeus 903 b: ‘Het Boonen bloeysel is wel lieffeliick van reuck, maer hindert nochtans de herssenen die niet sterck, maer haest beroert zijn’.Ga naar voetnoot1) Zoo kreeg in de boonen zijn de beteekenis van in de war zijn. Later, toen het geloof aan die werking der boonen verdween, werd de uitdrukking niet meer begrepen en werd zij verlengd met: en plukt erwten (Harrebomée I, 79 a). Zoo ook in het Friesch: hy het yn 'e beane wêst om eartepûlen to siikjen, hij is in de war; byste yn 'e beanne.... en plokkeste earte? In onze taal vindt men deze zegswijzen bij Campen, 97: Die Bonen bloeyen mit hem en als de Bonen bloeyen, soe en sint die gecken niet wys. Ook in de litteratuur der 16de eeuw vindt men meermalen bewijzen van dit volksgeloof. Vgl. uit een bundel refereinen, anno 1524 (Tijdschrift XXI, 91): Sonderlinghe als die boonen bloyen den keyen (gekken) dan grote crachten toe vloyen. In Duitschland kende men eveneens in de 16de eeuw het gezegde: Wenn die Bohnen blühen, gibt es viel Narren; thans zegt men in Holstein tegen een domme: Hast grôte Bohnen êten (Eckart, 56); de Franschen zeggen: les fèves sont en fleur, les fous en vigueur of fèves fleuries temps de folies; eng. beans are in flower (Prick). Bij ons is de uitdr. in de boonen zijn het eerst opgeteekend uit de 17de eeuw o.a. bij Westerbaen II, 502 en V. Moerk. 399. Verder kan men raadplegen het Ndl. Wdb. III, 444-446; XII, 1434; Tijdschrift IX, 265; 324; XXI, 91; Noord en Zuid XIII, 217-220; Volkskunde XIX, | |
[pagina 121]
| |
220; Harrebomée III, 140 a; Taalgids III, 116; IV, 283; VIII, 116; Gunnink, 113; Molema, 506; Schuermans, 69; 't Daghet XII, 127; Verdam in de Handelingen v.d. Maatschappij der Nederl. Ltk. 1897-98, bl. 41 en Scheurleer, Profit. Boexken, bl. 200. |
|