Bedrog, vs. 1371 en Brieven v. Abr. Bl. II, 216) aangetroffen. Eigenlijk wil de uitdr. zeggen iemand een stoot, een duw geven, hem van zich afstooten, vervolgens afdanken, afwijzen. Zoo zeide men in de 18de eeuw ook den boender geven, - krijgen, waarin boender eigenlijk beteekent duw, stoot, als afleiding van het wkw. boenen, in den zin van wegjagen, uitwerpen (Ndl. Wdb. III, 151-152). Evenzoo zeide men den bof krijgen, in welke uitdr. een bof ook eigenlijk een klap, slag, stoot beteekent (Ndl. Wdb. III, 245). In het Bredaasch taaleigen is bekend ‘iemand den baf geven’, d.i. den zak, zijn afscheid geven, welk baf te vergelijken is met het westvl. baffe, slag (Ndl. Wdb. II, 861). Ook het amer. werkw. to bounce is hiermede te vergelijken, dat de beide beteekenissen bonzen en plotseling uit den dienst ontslaan in zich vereenigt. Zoo ook ‘iemand of iets den schop geven’; in de 17de eeuw ‘iets de gooi geven’. Vgl. het fri. immen den bons jaen; oostfr. sê hed hum de bumms gäfen; eng. to get (or to give) the push; to kick a p. Syn. is in Zuid-Nederland: iemand zijnen boek geven, zijnen boek krijgen, iem. wegzenden, ontslaan, een werkman, die dan zijn werkmansboekje terugkrijgt; ook fig. eene verloving verbreken (Teirl. 189); iemand zijnen kassaard (kastaart) geven, iem. zijnen kassade geven (zie Ndl. Wdb. VII, 1726), waarmede is te vergelijken in Deventer: kassazi, ontslag (= cassatie, fr. cassation? zie Draaijer, 19).