Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend287. Het kan me niet(s) bommen,d.w.z. 't kan me niet(s) schelen, ik geef er niet(s) om, het is me totaal onverschillig; ook wat bomt (mij) dat? dat bomt niet (doet er niets toe). De oorspr. beteekenis van bommen zal hier wel zijn die van slaan, stooten, bonzen, treffen (vgl. Ndl. Wdb. III, 336; Opprel, 49; Boekenoogen, 90; het znw. bom, klokkeslag, dial. ijzeren stuiter (Bergsma, 64): dat kan mij geen bom schelen, 'k ken er geen bom (ook geen klap) van, zoodat we eene soortgelijke beteekenisontwikkeling mogen aannemen als bij het wkw. bruien, dat ook slaan beteekent (waarvan een brui, een slag) en eveneens gebezigd wordt in de uitdr. wat bruit het mij, wat raakt het mij, wat kan het mij schelen; wat brui ik er me om, wat bekreun ik er mij om; syn. is ook het kan me niet bokken (zie V.d. Water, 62), welk bokken in zuidndl. dial. eveneens slaan, smijten, beuken beteekent (zie Ndl. Wdb. III, 268 en vgl. Menschenw. 182: Moar wá' kon 't sain bokkeme). Vgl. ook Menschenw. 433: Wa kan main de spullemikmak hoameren; Draaijer, 6: t Kan mîn niks verbotteren; in Leirsch. 14: Dat roest mèn wat, dat gesoanik van jou; bl. 119: Wat kon 't em waaien. Onze zegswijze dateert uit de 19de eeuw en komt vrij dikwijls in de litteratuur voor; zie o.a. Amst. 59: 'Kan me niet bommen; Ppl. 178: 't Kon juffrouw Mens niks bommen vandaag; Lvl. 74; 181; Jord. 247; Landl. 259: Nachtk. 29: Het kon 'm niks, niemendal bommen, liever 'n kort leven van lol, dan 'n heel lang waarin je je versjagrijnde; Lvl. 219: 't Kan me geen snars bommen; Speenhof II, 68: Een schutter is een klant, die niemendal kan bommen; Prikk. V, 27; Nw. School, V, 342; enz. Zie het artikel mieter. |
|