268. Voor den boeg hebben.
Deze uitdr. wordt in eigenlijken zin gebruikt van den afstand tusschen den boeg, het voorste, gebogen gedeelte van een schip en een daarvóór gelegen punt. Figuurlijk ‘van de tijdruimte die men nog vóór zich heeft, de toekomst, of wel van iets minder aangenaams dat men nog moet volbrengen of doorstaan.’ De uitdr. is synoniem met voor de borst hebben. Zie het Ndl. Wdb. III, 69; 70 en 598 en vgl. het fri.: wy ha whet foar 'e stjûwn, wij hebben iets voor den steven (in het vooruitzicht); naast foar de boech habbe.