Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 105]
| |
niet? ghine segter toe no bu no ba. Ook zeide men bu noch bau, boe noch bau, ba no bu, ba noch bo (Mnl. Wdb. I, 507); eveneens bij Campen staat zij opgeteekend, bl. 59: Hy en weet noch bu noch bae; zie verder Tijdschr. XXI, 89; Brederoo, I, 64, 1714: Sy seyd gans boe noch ba, in 't alderminste niet; en voorts in alle bekende woordenboeken. Te vergelijken zijn nog de volgende synonieme uitdrukkingen: hij spreekt ei mij! noch wee mij! of noch ei! noch fij! (Harrebomée I, 24); kik noch mik (Fri. Wdb. II, 160; Waasch Idiot. 341); kikken noch mikken (Mnl. Wdb. III, 1426); wik noch wak, (h)ach noch wach zeggen; og noch mog zeggen (Spaen, 194); woei noch wa zeggen (Rutten, 280 b); hou noch ja (jou) zeggen (Waasch Idiot. 298); hond noch stront zeggen (Waasch Idiot. 636 b); het Vlaamsche noch o (of ho) noch bo antwoorden (De Bo, 155); babo noch bibo zeggen (Zeeuwsch-Vlaanderen), geen bof zeggen (Houben, 84) en de dial. duitsche uitdr. buff noch baff, bif noch baf zeggen (De Jager, Lat. Versch. 141), he seggt noch schöt noch dröt (Eckart, 444), dat in het fri. luidt hy seit skeet noch dreet. Vandaar ook de uitdr. zonder boe of ba (te zeggen), meest bij een vreemde, onverwachte handelwijze: zonder een enkel woord ter verklaring te zeggen; en verder bij uitbreiding van boe noch ba weten, niets weten, geene a voor eene b kennen, van hot noch haar weten (Ndl. Wdb. III, 51). In het Friesch en Groningsch is een boeba een stuursch, onvriendelijk mensch (Fri. Wdb. I, 207 en Molema 44 b); hd. weder buh noch bah sagen; eng. to say neither buff nor baff (verouderd). |
|