Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend264. Blut (of blutsch) zijn,d.w.z. in het spel alles verloren hebben; rut (zie ald.), lens (o.a. in de Gew. Weuw. III, 45), bos zijn (in Friesland, Overijsel en Drente) of bosseman zijn (Antw. Idiot. 280); lut zijn (Waasch Idiot. 415 a). Dit adjectief kan verwant zijn met bloot, zoodat het eig. wil zeggen ‘kaal’, en vandaar platzakGa naar voetnoot1). In de 17de eeuw komen beide vormen meermalen voor; zie o.a. Hooft, Brieven, 274; Huygens, Korenbl. II, 130; Westerbaen, Ockenburgh, 144Ga naar voetnoot2); verder Tuinman II, 138: ‘Ik ben bluts zo zeggen de jongens, wanneer zy alle hunne knikkers verspeelt hebben. 't Is het zelve met ik ben reeuws, ik ben rat’; Bed. Huish. 24: Naakt en blut. Synoniem zijn nog blas, carens pecuniis (Teuth.); blek zijn (Schuerm. Bijv. 39 b en Rutten, 31 a), krop, mot, krut zijn (Schuerm. i.v.), bijstier zijn en bles zijn, welke laatste uitdr. geheel analoog is met de onze (zie De Bo, 132 b); in de Neder-Betuwe kèps zijn (Onze Volkstaal II, 91); te Nijkerk kaaps of keps zijn (Noord en Zuid II, 60); te Antw. keppes zijn (Antw. Idiot. 638) of molk, tops, tort (trot) zijn; Limb. keps zijn ('t Daghet VII, 66; dial. van Bree keps (zie Leuv. Bijdr. XII, 148). In het fri. blus wêze, syn. van kys, lút, lutes en rut (Fri. Wdb. 201 a) en in Groningen: dop, kaps, koal, schoon, kaps en koal wezen (Molema, 84 b). Zie verder Kinderspel en Kinderlust, V, 45-48. |
|