Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend249. Blauwkous.Deze benaming bezigt men voor eene vrouw, die zich aan de studie wijdt, eene geleerde dame. Ze komt tweemaal voor in de Klucht van Kees Louwen, anno 1667, waar sprake is van Juffrouw blaeukous. Op de eerste plaats is het iemand die wonden kan genezen, op de tweede iemand die alle praatjes weet en oververtelt. Of we hier reeds met het woord in den tegenwoordigen zin te doen hebben, is dus onzeker (vgl. ook Ndl. Wdb. II, 2804). Dit houdt men voor eene vertaling van het eng. blue-stocking, dat in 1653 het eerst gebruikt is met betrekking tot het parlement, dat uit eenvoudig gekleede menschen bestond. In het midden der 18de eeuw werd het toegepast op geleerde dames. Toen leefden te Londen eenige dames, bij wie vergaderingen gehouden werden, waar ook geleerde mannen kwamen, o.a. eene mijnheer Benj. Stillingfleet, die zich zeer vreemd kleedde en blauwe kousen droeg. Naar hem zegt men dat dergelijke vergaderingen Blue-Stocking-Societies genoemd zijnGa naar voetnoot3), een naam, het eerst daaraan gegeven door den admiraal Eduard Boscawen; vgl. fr. bas-bleu; hd. blaustrumpf (in de 18de eeuw = kwaadspreker). |
|