Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend247. Een blauwe boon,d.w.z. een kogel, aldus genoemd naar de blauwe kleur van het lood. Deze benaming komt in de 17de eeuw voor; zie Erasmus, Colloquia, 53: Daer gy in 't geraes en gedonder van 't geschut moet staen, dat u de blauwe bonen om de ooren vliegen. Zie verder het Ndl. Wdb. III, 440, waar de benamingen looden boon, huzarenboon, ook boon, in denzelfden zin vermeld worden en vgl. de synonieme benaming zwarte peperkorrel (in het Boere-Krakeel, 114); blauwe erreten (Paffenr. 109); in het hd. eine blaue Bohne, ein blaues Korn; dial. ook Teufelsbohnen, schwarze Erbsen, Pfefferkörner (kanonskogels), Zuckerhütchen (granatenGa naar voetnoot1)); eng. a blue bean, a blue pill; a leaden pill; fr. une prune. |
|