wimpelen; dat is, laat blaau, blaau blijven, een ieder kend sijn selven. Ook Tuinman I, 234: Hy liet blaauw blaauw zijn; vrij dikwijls bij Wolff en Deken (zie Noord en Zuid XXVIII, 23). Vandaar ‘iets blauw blauw laten’, iets laten zooals het is. Zie Harreb. III, 42 b; Leopold I, 190. Synonieme uitdrr. zijn: licht licht laten blijven (Harreb. II, 22 a); laken laken laten blijven (Harreb. II, 3 b); den boel den boel laten (Harreb. I, 65 b); de vloot de vloot laten (Poirters, Mask. 206); de paarden de paarden laten (er zich niet om bekommeren; Beets, C.O. 270).