Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend218. Iets beu zijn,d.w.z. er genoeg van hebben, iets moe zijn; mnl. mi heeft boy, ik ben beu van; oorsprong onbekend. Kiliaen vermeldt: Bo, satur, oppletus, obrutus cibo, potu; doch in de 16de eeuw is ook beu niet onbekend, blijkens Spieghel, Hertspieghel, 6, vs. 498: Bue van boekwey koeken. Zie ook Brederoo, Angeniet, vs. 664 en Halma, 66: Ik ben zalm moe en beu gegeten; zoo ook bij Sewel, 103: Ik ben die kost moe en beu gegeeten, ik ben 'er zat van. Ook in Zuid-Nederland: Iets beu (of boi) zijn gelijk koude pap (Antw. Idiot. 267; Teirl. 134; Waasch Idiot. 108 b; Joos, 12), waarvoor men in het Hagelandsch en Antwerpsch zegt: iets dooretig zijn (Tuerlinckx, 139), en in het Haspengouwsch: iets geus zijn (Rutten, 79 aGa naar voetnoot5)). Vgl. verder Loquela, 53: beug; 54: beun; Hoeufft, 60; Gallée 5 b en het fri. ba of beu wêze, dat ook in Groningen bekend is (Molema 15 a); Ndl. Wdb. II, 2262; Franck - v. Wijk, 56. |
|