182. De beest spelen,
d.w.z. zich gedragen als een beest; opspelen, zich brutaal gedragen. Het lidw. is te verklaren uit het vroegere geslacht: mnl. beeste (ofr. beste) dat vrouwelijk was, en het nu nog in Vlaanderen is. Vgl. Teirl. 110: de beeste spelen, de beest' uithangen; evenzoo in Antw. Idiot. 195. Bij De Bo, 90: de beeste spelen, van de beeste maken, een helsch leven maken. De uitdr. dateert uit de 17de eeuw. Zie het Ndl. Wdb. II, 1331; vgl. het fr. faire la bête en het 17de-eeuwsche: de beest maken. In Noord-Braband: den beest speulen (Onze Volkstaal I, 196), zooals ook voorkomt in V. Janus, 3, 43.