Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend183. Iemand beethebben (of -nemen),iemand door hem te slim te wezen in zijne macht hebben, hem bedotten, foppen, een verbale uitdr. ontstaan uit iemand in de beet hebben, iemand in zijne klauwen hebben (om hem te bijten). Zie Tuinman I, 296 en iemand te grazen nemen (Köster Henke, 23), iem. nemen (Köster Henke, 47) of er er tusschen nemen, inpakken, te pakken hebben of nemen (Jong. 174; | |
[pagina 74]
| |
Falkl. V. 27; fr. attraper qqn; hd. einen mitnehmen; fri. immen meinimme, afzetten); bij den neus hebben of grijpen, zooals in de 17de eeuw voorkomt; iemand bij 't (linker) been grijpen (fri. ien by 't foetsje krije; eng. to pul a person's leg); gron. hij het mie bie 't bijn had, hij heeft mij beetgenomen (in geldzaken; Molema, 509Ga naar voetnoot1)), drentsch een bij 't been krigen, foppen (Bergsma, 32) en iemand hebben. Zie het Ndl. Wdb. II, 1347; VI 214, en vgl. beet hebben bij 't visschen, tuk hebben, 17de eeuw hoek hebben; fri. byt habbe. |
|