Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| |
180. Beest zijn,d.i. in het kaartspel geen enkelen slag halen en den geheelen pot moeten inzetten; in de 18de eeuw vrij gewoon (zie o.a. Van Effen, Spect. III, 492). De uitdr. is ontleend aan het Fransch, waar men onder la bête verstaat de som, die men bij verlies in den pot moet betalen; onder faire sa bête verstaat men ‘zich beest maken’ en onder gagner la bête den pot winnen. Vandaar bij ons iemand beest maken, iemand doen verliezen, dial. iem. kapot speulen; beest zijn, alles verloren hebben. Vgl. voor een dergelijke ontwikkeling het fr. faire un capot naast faire qqn capot en être capot; eng. to capot. Ook in het hd. kent men labet werden, jemanden labet machenGa naar voetnoot1); bete werden; bete machen; eng. to be beasted. |
|