117. In zak en asch zitten,
d.w.z. in rouw gedompeld zijn, doch in ironischen of schertsenden zin gebruikt, ook in de weinig ernstige gevallen van het dagelijksch leven. In bijbeltaal wordt de mensch gelijkgesteld met stof en asch van wege zijn nietigheid in vergelijking met den Almachtige. Vandaar dat de Israëlieten ten teeken van rouw, van verootmoediging zich het hoofd met asch bestrooiden, waarbij zij zich tevens hulden in een zak, d.i. een zwart haren kleed, zonder mouwen, alleen met armsgaten; vgl. bijv. Esther 4, 1: Als Mordechai wist al watter geschiet was, soo verscheurde Mordechai sijne kleederen, ende hy trock eenen sack aen met assche; 4, 3: (Er) was een groote rouwe onder de Joden..... Vele lagen in sacken, ende assche. Zie Ndl. Wdb. II, 117 en Zeeman, 53-54; Laurillard, 62 en zie nog Jerem. 6, 26; Jona 3, 6; Jes. 58, 5; Dan. 9, 3; Matth. 11, 21; vgl. fr. faire pénitence dans le sac et dans la cendre; hd. in Sack und Asche trauern, Busze tun; eng. to do penance in sackcloth and ashes.