115. Armoede zoekt list,
d.w.z. de arme, hij die gebrek lijdt, zoekt naar allerlei middelen, om een stuk brood te verdienen, of zooals De Brune, bl. 49 het uitdrukt: Een broodloos man verzint van alles, wat hy can. Deze gedachte komt voor bij de Grieken en Romeinen; o.a. bij Theocritus, Eidyll. XXI, 1; Plautus, Stichus I, 3, 24: nam illa (paupertas) omnes artes perdocet, ubi quem attigit; zie Otto, 269 en 132 of Montijn, 111. In het Nederlandsch vindt men haar bij Maerlant, Sp. Hist. I6, 55, 52: Aermoede die leert sere; Campen, 115: Dye arme man soeckt list, daar die rijcke niet op en gist; ook bij Goedthals, 74: Noid maect nauwe listen, de tout s'auise, a qui pain faut; ghebreck dat souckt succours, de mout se pourpense, qui pain n'a; bij Servilius, 217*: Armoede soect liste; noot sueket broot (vgl. Sartorius 1, 5, 82). Zie verder Spieghel, 295; Tijdschrift XXI, 105 Idinau, 76:
Armoede soeckt list, 't is wel ghedaen:
Daer t' beste ghebreeckt, daer gheldt de konste.
Stelt list te wercke, t'sal eenigh-sins gaen;
Maer sonder archeydt, uyt goeder ionste
Soeckt hier, veur al, de eeuwighe wonste.