111. Arm.
Om de grootste armoede aan te duiden worden verschillende vergelijkingen gebruikt. Bijv. hij is zoo arm als de mieren; zoo arm als Job; zoo arm als de straat, ook straatarm (d.i. zoo arm, als wie zonder woning, op straat staat); zoo arm als een luis, ook luisarm, als een worm aan de haak (Jord. 101); nd. nett so arm as 'n Lüs (Eckart, 18). Evenzoo in het Friesch: sa earm as Jop - as in lûs, - in mier, - in sweal (zwaluw). In Vlaanderen zegt men: zoo arm als Job, een Laplander, een Ierlander, een schooier, de ratten of de muizen in de kerk, de mieren, een Kozak, een luis (zie Joos, bl. 11; Teirl. 81; Antw. Idiot. 165); vgl. fr. il est pauvre comme Job, comme un rat d'église; hd. arm wie Hiob, eine Kirchenmaus; eng. as poor as a church-mouse, as Job. Men herinnere zich hoe, volgens het Oude Testament, Job beroofd wordt van alle bezittingen; vgl. Job I, 13-19 en ook vs. 21 waar hij zegt, ‘dat hij naakt, van alles ontbloot, gelijk hij ter wereld is gekomen, naar den schoot zijner moeder, de aarde, zal wederkeeren’. Zie Zeeman, 302.