95. De appel valt niet ver van den stam (of den boom),
d.w.z. kinderen aarden gemeenlijk naar hunne ouders; mlat. arbor sit qualis, fas est cognoscere malis; ex radice mala nascuntur pessima mala; ex ovis pravis non bona venit avis. Bij Goedthals, 77 vindt men deze gedachte uitgedrukt door: Alle vruchten smaken naer huerliederen boom, de noble estoc naist riche plantage. Den wijn smaeckt geerne zijns stocks, le vin se cognoist a la saueur; mlat. stirpe saporatur pomum quocumque rotatur (Werner, 94). Cats drukt het op de volgende wijze uit: 't Appelken smaeckt gemeenlijck boomigh (zie Bebel, no. 451), dat in het Vlaamsch luidt: het appelken smaakt gemeenlijk boomsch (De Bo, 55). Vgl. ook Mergh. 11: de peere en valt niet wijt vanden boom. Ook in het hd. zegt men der Apfel fällt nicht weit vom Stamm; in Nederduitsche dialecten: de Appel fallt nicht wiet van 'n Stam; de Apel fallt ni widd fon Stamm. Zie Taalgids IV, 254 en vgl. Eckart, 16: de Appel fällt nit wît vam Stamme et en si dann, dat de Bôm schêf am Auwer (Ufer) steht. In het Friesch luidt de spreekwijze: de apel falt net fier fen 'e beam. Vgl. nog