Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend83. Anker.In figuurlijke taal wordt het anker, ‘de steun van het schip, waarop de zeeman, ook in den storm, vertrouwt, het eigenaardige zinnebeeld der hoop, die den mensch moed en kracht geeft, ook in de stormen des levens; eng. anchor. Waarschijnlijk heeft anker deze beteekenis aangenomen naar aanleiding van Hebr. 6, 19: “Om de voorgestelde hope vast te houden, welcke wy hebben als een ancker der ziele, het welck seker ende vast is.” Inzonderheid in toepassing op het vertrouwen en de hoop van den geloovigen Christen is het zinnebeeldige anker gebruikt in bijbelschen en dichterlijken stijl’; zie Ndl. Wdb. II, 496; Winschooten, 8: ‘Oneigendlijk werd het woord Anker genomen voor hulp en toeverlaat’. Vgl. hd. auf etw. ankern; der Anker des Glaubens, der Rettung, der Hoffnung; fr. l'ancre de salut, plechtanker (fig.); eng. to anchor on, upon, zich verlaten op. Zie Plechtanker. |
|