Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend47. Een achterdeur(tje) openhouden.Ga naar eind47Een achterdeur is een deur aan de achterzijde van een huis of in den muur van den tuin, waardoor men in tijd van nood of gevaar kan wegvluchten. Figuurlijk wordt dit z.n.w. gebruikt in den zin van een uitvlucht, een middel om zich terug te trekken en voor mogelijke ongelegenheden te vrijwaren; vandaar achterdeurtjes zoeken, uitvluchten zoeken. Volgens het Ndl. Wdb. I, 653 verstaat men onder bovenstaande uitdr. ‘zich slechts zoover met een zaak inlaten, dat men bij het voorzien van bezwaren nog tijdig kan terugtreden; bij het doen van beloften of verzekeringen behendig zorg dragen, dat men altijd een uitvlucht gereed heeft om zijn woord niet te houden of een mogelijke dwaling | |
[pagina 20]
| |
te ontschuldigen.’ De zegswijze komt voor bij Plantijn en bij Sartorius I, 1, 48: Duabus ancoris fultus. Hy houdt een achter poort open, de firmis et immotis, et qui rem suam probe constabilierunt, quibus non facile deest quo confugiant, et qua evadant. In de litteratuur der 17de eeuw komt ze o.a. voor bij Pers, 636 b; Hooft, Ned. Hist. 286 en in een liedje van Bredero, dat wordt aangetroffen in Den nieuwen verbeterden Lusthof, anno 1607, bl. 67: Sy laet my al vast verlanghen,
En zy wilt niet zijn ghetrout.
Als een dief die noo sou hanghen
Sy een achter deur op hout.
Sewel geeft op bl. 43: Een agterdeur open houden, to make use of a reserve; Halma, 16: Hij houd altijd eene achterdeur open, il se reserve toujours une défaite toute prête. Zie ook Van Effen's Spectator, IV, 8; XII 62 en 235; Tuinman I, 233; Harreb. I, 128 a; Waasch Idiot. 47: Eene goede achterdeur hebben, iemand hebben, die in den nood u helpt en ondersteunt; Antw. Idiot. 120: Achterpoort, uitvlucht; Teirl. 10: Achter deure, toevlucht, ook: erfenis; Cremer, Gedichtjes (Amst. 1874), bl. 39: Achterdeurkes, met het slot: Welbegrepen hiew Janboer zooveul ie kos
Bij al z'n doen en achterdeurke los,
En 't zeggen is dat ie lêft ien 't stil verhopen:
Dat de hemel ook zet van die deurkes open.
Vgl. verder het fri. hy hâldt altyd in efterdoar iepen; oostfri. achterdör, Ausflucht, Ausrede. Synoniem hiermede is de vroeger voorkomende uitdr. een open deur houden, die we lezen in de Vryage v.d. Kaelen Uitr. Edelm. bl. 118: Vorder denk ik immers niet dat u iets beweegt, om (gelyk men zeid) een open deur te houden, van my altyd de schop te konnen geven, en een ander te verkiezen. In het fr. avoir quelque porte de derrière; se ménager une porte de derrière; hd. eine Hintertür offen behalten; eng. to keep a backdoor open. |
|