48. Het (of zijn) achterste tegen de krib zetten,
d.w.z. zich stijfhoofdig tegen iets verzetten, zich dwars tegen iets aankanten. Eigenlijk gezegd van koppige paarden, die niet uit den stal willen. Zie Tuinman I, 227: Hy zet zyn' aars tegen de krib: Dit zegt men van een styfkoppigen dwarspaal, die noch ter roer, noch ter hand wil, maar zich dwars tegen iets aankant. 't Is genomen van een paard, dat zijn achterste zet, daar 't hoofd moet staan. Van zulk een zegt men ook: Hy is dwars in den wagen. Zie ook nog 't Daghet XII, 160; Harrebomée I, 207 en 450: Hij zet zijn gat of zijn kont tegen de krib (vgl. N. Taalgids XI, 305).