Iemand voor den aap houden, hem voor den gek houden, hem foppen; hd. einen äffen; sich äffen lassen. In de 17de eeuw kende men ergens den aep mee houden; evenzoo in de 18de eeuw Adag. 11: den Aep houden met Imant, posticâ sannâ ridêre quempiam. Thans is deze uitdrukking dialectisch nog bekend, ook in Zuid-Nederland; zie Schuermans, 5; Rutten, 5 b; Antw. Idiot. 113: iemand veur den aap houden (ook De Bo, 12; Draaijer, 1 a); Waasch Idiot. 45 b. Synoniem hiermede is het door Tuinman I, 347 opgegeven: den aap scheeren (Schuermans, Bijv. 4 a). In het Engelsch zeide men: to make any one his ape.