Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend23. Aanstoot lijden (of hebben),d.i. aangevallen worden, vijandige bejegening ondervinden. Het znw. aanstoot heeft hier de beteekenis van aanval, aanranding, vijandelijke bejegening met daad of woord, en is de stam van het wkw. aenstoten, dat in de middeleeuwen ook bestoken, aanranden, aanvallen beteekende. Vgl. bijv. Exc. Cron. 204 d: Dye stede was seer vast ende starck.... wel voorsien ende bescermt van allen aenstoot; D.B. II. Chron, 36, 2: Alle die anstoot (Vulg. impetus) des strides wart gekeert tegen Jherusalem; zie Mnl. Wdb. I, 157. Later krijgt de uitdr. ook de meer algemeene beteekenis van: te lijden hebben. Zoo bij Sartorius III, 10, 47: Hy heeft veel aenstoots, quadrabit in hominem omnibus omnium injuriis expositum; Hooft, | |
[pagina 9]
| |
Brieven, bl. 226: Dat (het maken van een nieuwen vloer) had ik gedacht met estrikken te bestellen; maar werdt my afgeraaden, om de brosheidt, op een' plaats die den meesten aanstoot lijdt, als zijnde aan den ingang geleegen. Zie verder het Ndl. Wdb. I. 373; VIII, 2210; Harreb. I, 3 a; vgl. de vroegere zegswijze: die aan den weg timmert lijdt veel aanstootGa naar voetnoot1) en Sewel, 16: Aanstoot lyden, to be assaulted, to suffer injury; mooije meisjes en oude kleeren hebben veel aanstoot, pretty girls and old cloths are much pick'd up. |
|