24. Iemand iets niet aanzeggen,
d.i. iets niet van hem zeggen, niet van hem vermoeden. Eigenlijk beteekent iemand iets aanzeggen: ‘iets, door het te zeggen, aan of op iemand doen kleven’. Enen iet aenseggen beteekende in de middeleeuwen iemand van iets beschuldigen, iemand iets te laste leggen, aanwrijven, aantijgen; Kil. imputare. Vgl. bijv. Mieris, 2, 30 b: Men en sal niemant dieft anseggen, men sallem dief maken, of die gene diet hem aenseyt, moet selver een dief blyven. Zie het Mnl. Wdb. I, 142; Stallaert I, 27 en het Ndl. Wdb. I, 494.