Van Abélard tot Zoroaster. Literaire en historische figuren vanaf de renaissance in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1994)–Peter Altena, Léon Stapper, Michel Uyen– Auteursrechtelijk beschermdZoroasteris de naam die in de Griekse traditie is gegeven aan de Perzische filosoof Zarathoestra of Zerdushti. Vermoedelijk leefde hij omstreeks 600 v.C. in het noordoosten van Perzië, al zijn er ook commentatoren die Zoroaster eeuwen eerder dateren. Zelfs wordt er in de Perzische geschiedenis meer dan één Zoroaster aangetroffen en bestaat er onduidelijkheid welke Zoroaster als de ‘echte’ moet worden beschouwd. Volgens sommige hardnekkige Grieks-Romeinse tradities was hij de koning van de Baktrianen en werd hij overwonnen door Ninus. Diezelfde tradities hebben van Zoroaster de uitvinder van de magie gemaakt. In dit verband werden de meest bizarre anekdotes over Zoroaster opgedist: al bij zijn geboorte zou hij hebben gelachen, en zijn schedelomvang zou iedere beschrijving hebben getart. In deels orale Perzische tradities lijkt Zoroaster vooral als profeet te worden herdacht. Hij gold als stichter van de Oudperzische godsdienst die wel wordt aangeduid als mazdeïsme of parsisme. Zoroasters leer is manicheïstisch: hij onderscheidde twee werkende krachten, die van het goede en die van het kwade. Hij streefde een sociaal-religieuze hervorming na, waarbij hij opkwam voor de rechten van de armen en een goede verzorging van het vee bepleitte. Het bestaande polytheïsme verving hij door een monotheïstische verering van Mazda. In de door Zoroaster ontworpen eredienst speelde zang een belangrijke rol. Zijn visie op de geschiedenis was eschatologisch. | |
[pagina 248]
| |
Zoroasters leer stuitte bij zijn stamgenoten op groot verzet. Daarom nam hij de vlucht naar het rijk van koning Vishtaspa, in wie Zoroaster een beschermer en een volgeling vond. Vishtaspa dwong zijn leermeester wel zijn leer op enige punten aan te passen. De aan Zoroaster toegeschreven ‘heilige teksten’ (Avesta of Zend-Avesta genoemd), zijn bronnen van wijsheid, al is nadien op goede gronden zijn auteurschap betwist.
Vele eeuwen later gaven Europeanen de schim van Zoroaster vaste trekken. Griekse auteurs als Justinus, Ploutarchos (in zijn biografie van Numa Pompilius) en vooral Plinius de jongere (Naturales Historiae) bezorgden Zoroaster een biografie: bij hen zijn de beweringen te vinden omtrent het koningschap van Zoroaster en de verloren strijd tegen Ninus. Van meer belang is dat hij werd beschouwd als de uitvinder van de toverkunst. Plinius wist de biografie van Zoroaster met opvallend veel details te verrijken: zo zou de Baktrianenkoning liefst twintig jaar in de woestijn hebben doorgebracht. In de eerste Alcibiades-dialoog van Plato wordt afstand genomen van de dubieuze connotaties van Zoroasters toverkunsten. Augustinus volgde in zijn De civitate Dei (De stad van God, ca. 420) de klassieke tradities, maar voegde toe dat Zoroaster de principes van het Universum vaststelde met hulp van de stand der sterren. In de 17e eeuw werd getracht feit van fictie te scheiden. In zijn Apologie pour les grands hommes, soupçonnez de magie uit 1625 rekende Naudé, de bibliothecaris van Mazarin, af met de mythe van Zoroasters tovenarij. De bespreking van Zoroaster wordt door Naudé ingeleid met een korte passage over »Julianus Apostata, als voorbeeld van de vele rechtvaardigen die het slachtoffer zijn geworden van valse beschuldigingen door geschiedschrijvers. Haast vanzelf leidde de verdediging van de Perzische wijsgeer bij Naudé tot diens verheerlijking. De onzekerheden in de biografie van Zoroaster verleidden ertoe om de mysterieuze profeet te identificeren met de profeet Ezechiël en met de valse profeet Balaäm. Opmerkelijk waren de bevindingen van de geleerde Huet, die in zijn Demonstratio evangelica uit 1679 Zoroaster gelijkstelde met Mozes: wat de bijbel leerde over Mozes stemde naar zijn opvatting opvallend overeen met wat de heidense auteurs over Zoroaster vertelden. Hyde, hoogleraar in Oxford, bood de aanzet tot serieuze bestudering van de Perzische godsdienst: in zijn Historia religionis veteris Persarum (Geschiedenis van de oude godsdienst der Perzen, 1700) wordt ruimschoots aandacht geschonken aan Zoroasters leven en werk. Intussen had Bayle in 1697 in zijn Dictionnaire historique et critique een eervolle plaats ingeruimd voor Zoroaster: hij verscheen als exemplarisch slachtoffer van geschiedvervalsing en vooroordeel. Bayle laat de klassieke autoriteiten over Zoroaster aan het woord en het gevolg is de opperste verwarring: de traditionele bronnen van geleerdheid spreken elkaar tegen en leveren in veel gevallen beklagenswaardige nonsens. Over Zoroaster was volgens Bayle eigenlijk niets met zekerheid bekend. In elk geval was het onzin om Zoroaster als magiër te beschouwen: volgens Bayle was de vermeende magie in feite studie van de goddelijke natuur en religieuze verering. Terwijl Bayle zich allereerst bevlijtigde om alle bestaande kennis over Zoroaster in diskrediet te brengen, ontwierp hij vervolgens het beeld van een uitnemende, wijze profeet die om zijn scherpe onderscheiding van goed en kwaad verdient geprezen te worden. In latere edities van de Dictionnaire verrijst Zoroaster als de wijze stichter van een nieuwe godsdienst in Perzië. In de 18e eeuw werden tal van wetenschappelijke studies aan Zoroaster en de Perzische godsdienst gewijd. Gepopulariseerd werd een nieuwe Zoroaster, die niet langer een obscure tovenaar (‘Mage’) was, maar een wijze uit het Oosten (‘Sage’). De literatuur en muziek maakten zich meester van de filosoof. In de literatuur wordt Zoroaster uitgespeeld als troef van het deïsme: het christendom was | |
[pagina 249]
| |
Zoroaster door graveur Simon Fokke in Jan Nomsz, Zoroaster (1768).
| |
[pagina 250]
| |
Zoroaster onbekend, maar het verschil tussen goed en kwaad zag hij goed. Zo verscheen hij in de romans Les voyages de Cyrus uit 1727 van Ramsay en Zoroastre, histoire traduit du chaldéen uit 1751 van Mehegan. In de opera van Rameau, gebaseerd op de tragedie uit 1749 van Cahusac, vierde Zoroaster triomfen. Cahusac, die aan de befaamde Encyclopédie van Diderot uit 1751-72 zijn medewerking verleende, zette de lijn van Bayle door. Opmerkelijk en pikant is dat de tekst van Cahusac in 1752 in het Italiaans werd vertaald door Casanova. In 1787 verscheen een vergelijkende studie van Pastoret onder de titel Zoroastre, Confucius et Mahomet, comparés comme sectaires, législateurs & moralistes. Volgens sommige waarnemers mag in de figuur Sarastro, die het licht en de vrijheid in Die Zauberflöte uit 1791 van Mozart bewaakt, een herinnering aan de Perzische denker worden gezien. Een opvallende bijdrage leverde de Nederlander De Bruyn in 1711 met zijn Reizen over Moscovie, door Persie en Indie, waarin hij verhalen weergaf zoals hij die in Perzië aanhoorde over de profeet Zaersjos of Zaer-sjoest. In 1768 publiceerde Nomsz, de ‘Nederlandse Voltaire’, zijn Zoroaster en dat treurspel werd door een vijandige kliek na een paar voorstellingen van de planken gehoond. Zoroaster is bij Nomsz een deugdheld en slachtoffer van de ‘priesters’. Op de première en de publikatie volgden liefst 29 pamfletten, waarin bezwaar werd gemaakt tegen Nomsz' ontrouw aan de beginselen van het Franse classicisme. De verheerlijking van Zoroaster kwam hem op de aantijging van ‘ongodist’ te staan. Prominente tegenstanders van Zoroaster, zoals Le Francq van Berkhey, kondigden in 1768 de publikatie van Zoroastriana aan, waarin de schandelijkheden van Nomsz en Zoroaster uit de doeken zouden worden gedaan. Van een verwezenlijking van deze plannen is het niet gekomen. De strijd om Zoroaster vertoont grote gelijkenis met de vrijwel gelijktijdige polemieken over »Belisarius en Sokrates: ook daar vonden aanhangers van het deïsme, die het christelijk monopolie op moreel besef bestreden door verheven mensen ‘zonder christendom’ een kans op het hiernamaals te gunnen, vertegenwoordigers van de orthodoxie op hun weg. Zo werd Zoroaster als prefiguratie van Jezus Christus voorgesteld om de bewijskracht van deïstische stellingen te vergroten. De meest indrukwekkende gestalte werd Zoroaster gegund door Nietzsche in Also sprach Zarathustra uit 1883-85. Ofschoon Nietzsche het nodige bronnenonderzoek (speciaal Griekse auteurs over Zoroaster) had verricht, boden de vele onzekerheden over de Perzische filosoof hem volop gelegenheid om in Zarathustra veel van zichzelf te projecteren. Zoroaster is door het werk van Nietzsche definitief Zarathustra geworden: zijn Zarathustra-figuur dwong zoveel respect af dat slechts weinigen het aandurfden de figuur op een nieuwe en andere wijze te laten voorleven. Wat meer voorkwam, was dat tegen de Zarathustra-gestalte van Nietzsche werd aangeleund. Zo gaf Israel Querido zijn ‘romantisch epos uit Oud-Perzië’ de titel De Oude Waereld. Het Land van Zarathustra (1918-20), maar alleen de geest van de Perzische wijsgeer waait in dat werk. De illustraties van Bauer dwingen méér respect af, al ontbreekt de verbeelding van de Zarathustra-figuur. De verering voor Nietzsche werd sommigen te veel. Zo spotte Kemp in een brief aan de componist Hendrik Andriessen: ‘Alzo sprak Sara Troelstra’. De dichter Reddingius publiceerde in 1939 de bundel Zarathustra. De meeslepende poëzie van Nietzsche daagde veel componisten uit. Mahler voerde in het vierde deel van zijn Derde Symfonie uit 1895 Nietzsche op als profeet: het ‘Mitternachtslied’ uit Also sprach Zarathustra, gezongen door een altsolo, laat Mahler vervloeien in het gezang van engelen. Van 1896 dateert het orkestwerk Also sprach Zarathustra van Richard Strauss; wellicht ten overvloede tekende Strauss daarbij aan: ‘vrij naar Nietzsche’. Bij Strauss is een prominente plaats in- | |
[pagina 251]
| |
geruimd voor de raadselachtige oerkracht van de natuur, naast de melodie van het verlangen. Frederick Delius baseerde zich in 1909 voor zijn koorwerk A Mass of Life op teksten uit Also sprach Zarathustra. Van Ingenhoven componeerde in 1906 een symfonische fantasie naar Zarathustra's Nachtlied. Bepaald schraal is de iconografie: de uitgave van Nomsz' Zoroaster ging vergezeld van een gravure van Fokke, die de Perzische wijsgeer als tovenaar met puntmuts toont. De van oorsprong Britse schilder Moran gaf in 1916 een indruk van de tempel van Zoroaster bij zonsopgang (Arizona Art Museum, Phoenix). Abegg 1945; Bonnerot 1988; Heber-Suffrin 1988 |
|