Van Abélard tot Zoroaster. Literaire en historische figuren vanaf de renaissance in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1994)–Peter Altena, Léon Stapper, Michel Uyen– Auteursrechtelijk beschermdTijl Uilenspiegelis de naam van de schalk die er genoegen in schept zijn medemens om de tuin te leiden. Hoewel reeds rond 1350 op verschillende plaatsen in Duitsland de naam Ulenspeghel wordt vermeld (in Duits dialect zou de naam ‘zijn achterste afvegen’ betekenen) en in de eerste gedrukte versies van het volksboek rond zijn persoon zijn geboorteplaats exact wordt aangegeven, is nooit aangetoond of de literaire Uilenspiegel op een historische figuur is terug te voeren. Een grafsteen te Mölln die zijn naam draagt, blijkt uit de 16e eeuw te stammen, maar men kan met evenveel recht een pelgrimage naar Damme (België) maken om daar zijn laatste rustplaats te bezoeken. Feit is dat rond zijn persoon vele verhalen zijn verzameld, die in de loop der eeuwen ingrijpend zijn gewijzigd en aan de tijd aangepast: in het centrum staat echter altijd de spotvogel die de wereld waarin hij leeft onbarmhartig een spiegel voorhoudt.
De eerste gedrukte teksten met de avonturen van Uilenspiegel verschijnen in het begin van de 16e eeuw. Hieraan gaan waarschijnlijk talrijke handschriften vooraf: de oudste verhalen (zoals het verhaal van de ezel die aan de universiteit van Erfurt leert lezen) gaan terug op een tekst uit 1230 (Der Pfaffe Amis). Deze tekst is dus een goede eeuw ouder dan de (eventuele) historische Uilenspiegel. Maar ook bij schrijvers als Boccaccio en Sacchetti, en in teksten als Les repues franches (De tafelschuimers) en Der Pfaffe von Kalenberg zijn motieven te vinden die we later herkennen in de talrijke gedaanten en versies van Uilenspiegel. De vermoedelijke auteur van de eerste in druk verschenen (Duitse) tekst is Bote, boekhouder op een tolkantoor in Braunschweig. Daarna volgen vele uitgaven in het Nederlands, Frans en Engels (A merye jest of a man that was called Howleglas, and of many marvey- | |
[pagina 223]
| |
Titelprent van een Duitse uitgave van Tijl Uilenspiegel, 1510-11.
lous thinges that he dyd in his lyfe, in Eastlande and in many other places, ca. 1528) en in het Latijn, die veeleer bewerkingen dan vertalingen van de Duitse tekst zijn. In 46 korte hoofdstukjes wordt in Botes Ein kurzweiliges Buch von Till Eulenspiegel aus dem Lande Braunschweig het leven van de schelm verteld van doop tot dood. Deze zogeheten ‘Schwankbiographie’ is een aaneenrijging van anekdotes waarin de hoofdpersoon geen enkele psychologische ontwikkeling doormaakt: we weten dat hij aan het begin jong is en bij zijn sterven oud, maar buiten deze gegevens wordt de lezer weinig wijzer omtrent Uilenspiegel. Hij is ruim gezegend met talenten: Tijl treedt op als koorddanser, koster, arts, bakkersknecht, schildwacht, schilder, geleerde, smidsknecht, schoenmaker en kleermaker, als brillenmaker en als kok. Hij bereist heel Europa: vanuit zijn geboortestreek Saksen trekt hij naar Magdeburg, Hildesheim, naar Polen en Praag, terug naar Neurenberg en Bamberg en zelfs naar Rome. Tevens doet hij op zijn tochten Frankfurt aan en Rostock, Berlijn, Hannover, Antwerpen en Bremen, om tenslotte in Mölln aan zijn einde te komen. Als straf voor zijn eeuwige spotternijen werd hij rechtop begraven, alhoewel volgens een andere versie Uilenspiegels laatste grap er een met de Dood is geweest: na zijn overlijden werd hij gekist, maar toen men hem in zijn graf wilde laten zakken, vloog het deksel van de kist en sprong een grijnzende Tijl tevoorschijn. De schelm bedankte voor de eer en trok opnieuw de wijde wereld in - en sindsdien is er niets meer van hem vernomen. Op zijn lange reizen maakt Uilenspiegel niet alleen kennis met vele beroepen en vrijwel alle grote steden in Europa, maar hij komt tevens in aanraking met een heel scala van maatschappelijke rangen en standen: behalve met de handwerkers bij wie hij in dienst treedt, wordt Uilenspiegel geconfronteerd met de clerus (pastoors, nonnen en bisschoppen, en zelfs de paus van Rome krijgt hij te spreken), de aristocratie (de graaf van Anhalt, | |
[pagina 224]
| |
de koning van Polen, de hertog van Lünenburg) en de wereld van de intellectuelen (universiteit van Praag). In een snelle opeenvolging van episoden wordt de lezer een compleet sociologisch panorama geboden, waarbinnen de held zich afwisselend voordoet als woordkunstenaar, acrobaat, bedrieger, pestkop en aanstootgever: niemand blijft gespaard voor zijn bijtende spot en van hoog tot laag worden de mensen gevangen in zijn net van spotternijen. Vaak worden zij het slachtoffer van het door Uilenspiegel in de praktijk gebrachte beginsel, dat figuurlijk bedoelde uitspraken letterlijk worden opgevat en uitgevoerd. Zo draagt een kleermaker hem op ‘mouwen aan een jas te gooien’. Nadat Uilenspiegel de gehele nacht tevergeefs heeft geprobeerd met de nodige worpen een jas te maken, legt zijn baas hem de volgende ochtend uit dat hij de mouwen had moeten aannaaien. De schelmenstreken die Uilenspiegel uithaalt vallen in drie categorieën onder te brengen: woordgrappen, scatologische streken en satire. Vreemd genoeg vinden zijn pesterijen nooit hun rechtvaardiging in eigenbelang of zelfbescherming, zoals we bijvoorbeeld bij Reinaert de Vos zien. Soms is hij erop uit zich ten koste van anderen te verrijken, maar in principe wordt hij slechts gemotiveerd door het genoegen dat hij schept in het treiteren of het berokkenen van schade aan lijf en goederen. Hij is een mens in de marge van de maatschappij, zonder vaste verblijfplaats, met de nodige distantie tot de dagelijkse gang van zaken, een observator die er dankzij zijn gewiekstheid in slaagt zich steeds weer te onttrekken aan de normen en waarden die andere mensen zo keurig in acht nemen. Op die manier weet hij zijn vrijheid te behouden. Naast deze prozaversies verscheen in de 16e eeuw een rijmwerk van Fischart (Eulenspiegel reimensweiss, 1572), die van de held een lompe vlegel maakt en zo de tekortkomingen van zijn tijd, zoals drankzucht, vraatzucht en luiheid, aan de kaak stelt. Het volksboek over Uilenspiegel was bijzonder populair: het aantal uitgaven en versies is zeer groot, met als gevolg dat de oorspronkelijke teksten ingrijpende wijzigingen ondergingen en er hoofdstukken en verhalen werden toegevoegd en weggelaten. In Spanje kende men een eigen Uilenspiegel, Pedro de Urdemalas genaamd, die met zijn schelmenstreken aan het begin stond van de picareske roman. Cervantes komt de eer toe hem als eerste op papier te hebben gezet, in het blijspel Pedro de Udremalas, dat in 1615 voor het eerst werd gepubliceerd in Ocho comedias y ocho entremeses. Een van de metamorfosen die het volksboek onderging was de omwerking tot jeugdboek: de agressieve, scabreuze Uilenspiegel gaat dan schuil achter de olijke vagebond met open blik voor andermans feilen, die nooit om een kwajongensstreek verlegen zit. Het is aldus bezien niet moeilijk om in kinderboekfiguren als Dik Trom en Pietje Bell verre achterneven van Tijl te zien. Het aantal bewerkingen van de Uilenspiegel-stof tot kinderboek overtreft overigens de ‘volwassen’ navolgingen in welhaast verbijsterende mate. De schalk raakt in de 17e en 18e eeuw enigszins in de vergetelheid en er moet tot de 19e eeuw worden gewacht voordat er weer veelvuldig gebruik wordt gemaakt van de Uilenspiegel-stof. Kotzebue liet hem in een ‘Posse’ optreden als de schrandere knaap die een verliefd paartje met raad en daad bijstaat in hun strijd tegen een onwillige voogd. Maar in de meer politiek gerichte literatuur van de eerste helft van de vorige eeuw fungeerde hij wederom als de satiricus van zijn tijd, die met genoegen de misstanden aan de kaak stelt (Oettinger 1833, Radewill 1840, Böttger 1850, en anderen). Grabbe koesterde ambitieuze plannen om de Uilenspiegel-stof op een hoger plan te brengen: hij zag in Tijl niet de potsenmaker, maar een representant van de ‘aus dem tiefsten Ernst entstandene deutsche Weltironie’. Het voorgenomen ‘Lustspiel’ kwam niet verder dan een schematisch overzicht. Uilenspie- | |
[pagina 225]
| |
gel als nationaal symbool: dat was ook het oogmerk van de schrijver van wellicht de beroemdste Uilenspiegel-bewerking: De Coster schiep in 1867 zijn La légende d'Ulenspiegel, een werk dat in 1869 onder een uitgebreider titel bekend werd, La légende et les aventures héroïques, joyeuses et glorieuses d'Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au Pays de Flandres et ailleurs. Ironisch genoeg krijgt Tijl Uilenspiegel, die de verzinnebeelding van de Vlaamse ziel zal worden, hier gestalte dankzij de Franstalige pen van zijn Brusselse schepper. In het begin van het verhaal verschilt Tijl nauwelijks van de potsenmaker uit het volksboek. Doelloos trekt hij door het land en waar de gelegenheid zich maar voordoet, leidt hij de mensen om de tuin. Parallel aan de geschiedenis van Uilenspiegel schetst De Coster het leven van Filips ii, de zoon van Karel v, die later de machtige tegenspeler van Tijl zal worden en in elk opzicht diens tegenvoeter kan worden genoemd: om Filips heen hangt de zure, sombere sfeer van de streng katholieke, door de Inquisitie geterroriseerde wereld van Spanje en de Spaanse Nederlanden. Als Tijls vader, Klaas, valselijk wordt beschuldigd van ketterij en door de Inquisitie ter dood wordt gebracht, verandert zijn zoon van een lichtzinnige grappenmaker in een politiek geëngageerd strijder die zich voorneemt zijn vader te wreken. Hij sluit zich aan bij de geuzen en met het buideltje met de as van zijn vader op zijn borst trekt hij ten strijde om Vlaanderen van het Spaanse juk te bevrijden. Als spion van Willem van Oranje gebruikt hij nu zijn verbale vermogens en schranderheid om zich uit allerlei netelige posities te redden. Lamme Goedzak, zijn dikke vraatzuchtige vriend, begeleidt hem op al zijn reizen, minder om Vlaanderen te bevrijden dan om zijn vrouw terug te vinden die hem door een monnik afhandig is gemaakt. Tijls geliefde Nele zit thuis bij haar moeder Katelijne, die haar verstand heeft verloren na door de Inquisitie te zijn gefolterd. Als de geuzenadmiraal Lumey zich in Gorinchem niet aan zijn woord houdt, komt Tijl op voor de katholieke slachtoffers van het stadje, waarna hij wordt gegrepen en tot de galg veroordeeld. Dan duikt Nele net op tijd op en belooft zij Tijl te zullen huwen, waardoor de veroordeelde volgens de rechtspraak van die tijd vrijuit gaat. De dikke monnik die de geuzen in Antwerpen gevangen nemen blijkt de man te zijn waar Lamme al jaren naar op zoek is. Dolgelukkig keert hij met zijn vrouw naar huis terug. Tweemaal krijgen Tijl en Nele een droom waarin hun wordt opgedragen de Zeven en de Gordel te zoeken. Aan het slot van het boek blijken met de Zeven de menselijke deugden te worden bedoeld, en met de Gordel het verbond tussen Noord en Zuid; daarmee is een Franse tekst het bekendste pleidooi geworden voor een samenwerkingsverband tussen Nederland en België. In navolging van De Coster heeft Auctor (pseudoniem van Jan Bruylants) in zijn Tijl Uilenspiegel in Vlaanderen (1904) en Tijl Uilenspiegel aan het front en onder de Duitschers (1921) van de held een strijder tegen een vreemde bezetter gemaakt. In Duitsland gaf Lienhard een vergelijkbare nationaal-politieke lading aan de Uilenspiegel-legende. Zijn dramatrilogie (1896-1900) speelt tijdens de Reformatie en laat een Uilenspiegel zien die in vertwijfeling ten onder gaat aan de verscheurdheid van zijn land. Hij neemt noodgedwongen zijn toevlucht tot het narrenspel, omdat hij niet in staat is tot een krachtdadig optreden. In de Boerenopstand komt hij in de strijd aan zijn einde in de armen van Sachs, de 16e-eeuwse dichter die voor zijn eigen werk meer dan eens gebruik maakte van de verhalen rond Uilenspiegel. In de 20e eeuw wordt deze lijn doorgetrokken: in plaats van een doortastende verzetsheld zien we een personage dat niet langer triomfeert over zijn omgeving en het leven, maar dat ten onder gaat aan de wereld en wordt overmand door de melancholie van de twijfelaar (Braun 1911, Klabund 1918, Vershofen 1919, en anderen). | |
[pagina 226]
| |
Gerhartmann ontleende aan het oorspronkelijke volksboek en aan De Coster niet alleen een voorkeur voor een lange titel (Des grossen Kampffliegers, Landfahrers, Gauklers und Magiers Till Eulenspiegel Abenteuer, Streiche, Gaukeleien, Gesichte und Träume, 1927), maar laat ook zijn held opnieuw vele ambachten uitoefenen en nog meer ongelukken beleven. Evenals De Costers Uilenspiegel kan deze Eulenspiegel nationaal-politiek worden geduid, maar de daadkracht van de eerste contrasteert sterk met de vertwijfeling van zijn nazaat, die gedesillusioneerd uit de Eerste Wereldoorlog terugkeert naar een door politieke chaos beheerst vaderland. Hauptmann koos voor de vorm van het epos in hexameters en het werk mist dan ook het realistische karakter van de genoemde voorbeelden. Weliswaar reist zijn Eulenspiegel evenveel als zijn voorgangers, maar hij beperkt zich daarbij niet tot de ruimte en reist ook in de tijd. Hauptmann laat zijn held niet alleen bekende tijdgenoten ontmoeten (zoals Ebert, Rathenau en Gandhi), maar ook historische figuren als Bach, Luther, Franciscus van Assisië en zelfs mythologische personages als de godin Baubo en de centaur Cheiron. Till wordt geconfronteerd met een verscheurd Duits volk dat volkomen gedesoriënteerd zijn weg zoekt in het Europa van na de Eerste Wereldoorlog. Na verloop van tijd verandert hij in een eenzame visionaire dromer en zoeker naar God. Hij verenigt in zich de trekken van de volksboekenhelden Faust en Hamlet, in zoverre hij zowel schelm, rusteloze zoeker als passieve toeschouwer is die vergeefse pogingen doet om de zin en de samenhang van de wereld en de kosmos te doorgronden. De Uilenspiegel uit de lijvige roman van Mandelartz uit 1950 sluit hierbij aan voor zover hij mythologische figuren als de rattenvanger van Hamelen en Don Quijote ontmoet. Daarnaast verwerd de oorspronkelijke Uilenspiegel ook menigmaal tot een verburgerlijkte fatsoensrakker (Kiesel 1935, Brües 1948). In het Nederlandse taalgebied leeft Tijl voort in het werk van Teirlinck: De nieuwe Uilenspiegel in tien boeken of de jongste incarnatie van den scharlaken Thijl verscheen in 1920 en werd opgedragen aan Karel van de Woestijne, een indicatie voor de affiniteit van Teirlincks boek met de neoromantische en symbolistische opvattingen van deze schrijver. In 1965 maakte Claus een toneelbewerking van het werk van De Coster. Daarnaast moeten nog bewerkingen worden genoemd van de hand van Eekhout (De waarachtige historie van Tijl Uilenspiegel in Vlaanderen, 1940), Bresser 1949 en Van de Velde (Tijl, 1925 en Tijl II, 1930: twee ‘expressionistische’ toneelstukken, waarin ook »Ahasverus en »Don Quijote een optreden wordt gegund. De 18e-eeuwse bendeleider Jan de Lichte, opnieuw tot leven gewekt door Boon in een tweetal romans (1957 en 1961), mist de schalksheid van Tijl, maar is in het opzicht van gewiekstheid en niet helemaal zuiver gemotiveerd patriottisme wel met hem te vergelijken. In de muziek is vele malen dankbaar gebruik gemaakt van de Uilenspiegel-stof. Het Duitse taalgebied kent in de 19e eeuw een overvloed van ‘Singspiele’, ‘Possen’ en ‘komische Opern’ die de schelm tot onderwerp hebben. Erg bekend klinken de namen van de componisten ons niet meer in de oren (Rungenhagen, Franz Schmidt, Kistler, Binder). Uitzonderingen zijn de opera (1902, naar Fischart) van Rezniček en de ‘Posse mit Gesang’ van Nestroy, met muziek van Adolf Müller (Eulenspiegel oder: Schabernack über Schabernack, 1841). Meer vermaardheid geniet de librettist van drie ‘Singspiele’, Kotzebue. Vlaanderen kent zijn opera Thijl Uilenspiegel van Blockx die op 18 januari 1900 in de Brusselse Muntschouwburg in première ging. Een voor Nederland belangrijke muzikale gebeurtenis was de première in 1940 van de opera Thyl van Van Gilse: volgens sommige critici in Nederland maakt deze compositie aanspraak op de titel ‘nationale opera’. Nog in 1985 werd een opera Til' Ulenshpigel' naar het boek van De Coster gecomponeerd door Karetnikov. | |
[pagina 227]
| |
Acht van de twaalf kleurprentjes, door Felix Timmermans in 1933 ontworpen voor de firma Liebig.
| |
[pagina 228]
| |
Uit 1873 stamt het ‘Märchenspiel’ van Sechter, Till Eulenspiegels lustige Streiche, een titel die Richard Strauss overnam voor zijn symfonisch gedicht dat de ondertitel ‘nach alter Schelmenweise in Rondeauform für grosses Orchester gesetzt’ draagt. Aanvankelijk wilde Strauss de stof gebruiken om een opera te componeren, waarvoor hij wel reeds een naam had, maar waarvan nooit een noot op muziekpapier is gezet, omdat de componist geen vat kon krijgen op het karakter van de schelm die volgens hem dramatisch gezien een te oppervlakkig personage was. Strauss heeft zelf altijd geweigerd een ‘programma’ bij zijn toongedicht te schrijven. Toen Mauke echter een poging deed om in het muziekwerk episoden te onderscheiden, noteerde Strauss de belangrijkste referenties hiervan in de partituur. De virtuoos-sprankelende muziek is een getrouwe weergave van de vele streken die Till uithaalt, zoals te verwachten was van een componist die ooit pochte nog eens een glas bier op muziek te zullen zetten. In de filmgeschiedenis is Uilenspiegel niet bijzonder uitputtend behandeld. Een van de belangrijkste verfilmingen, les aventures de till l'espiègle, is in 1956 gemaakt door Philipe, in samenwerking met de Nederlandse cineast Ivens. Voorts is er een Franse verfilming uit 1966 van Marcel Ophüls. In 1972 verscheen van Wolf het boek Till Eulenspiegel. Erzählung für den Film, dat onder regie van Rainer Simon in 1975 werd verfilmd. In de beeldende kunst treffen we uitbeeldingen van Tijl Uilenspiegel vooral aan als boekillustratie: enkele bekendere namen van illustratoren (voornamelijk van het werk van De Coster) zijn Rops, Masereel, Van Damme, Rueter, Herbert en Norbert Ott, Paul Weber en vooral Klahn, die van 1933 tot 1947 werkte aan meer dan duizend aquarellen bij het Uilenspiegel-boek van De Coster, waarna hij het werk stillegde om het pas in 1978 te voltooien. De grootste verzameling Uilenspiegel-prenten behoorde toe aan de Duitse verzamelaar Holl. De oorspronkelijke volksboekuitgaven waren meestal voorzien van anonieme houtsneden met Tijl in een karakteristieke pose, een spiegel in de ene hand, een uil op de andere. Een volksboekuitgave van Ein kurtzweilig Lesen von Dyl Ulenspiegel, door Grüninger in 1515 uitgegeven, bevat prenten die vermoedelijk naar ontwerpen van Baldung Grien zijn vervaardigd. Een gravure van de hand van Lucas van Leyden uit 1520 zou de familie Uilenspiegel op doortocht voorstellen, maar een sluitend bewijs daarvoor is niet geleverd. Een ets van Rembrandt uit 1642 (Niedersächsisches Landesmuseum, Hannover) is op dubieuze gronden in de 18e eeuw van de titel ‘Uilenspiegel’ voorzien: de afgebeelde herdersfiguur heeft een onmiskenbaar snaakse blik in de ogen en op zijn schouder zit een uil, maar verder uitsluitsel wordt niet gegeven. Van Waumans is een 17e-eeuwse Waarachtige afbeelding van Uilenspiegel bekend (Stadtarchiv, Braunschweig). In de 19e eeuw volgde een stortvloed van illustraties, onder meer van de bekende Ramberg, die in 1825-26 een uit 56 bladen bestaand beeldverhaal van Uilenspiegel heeft gemaakt. Tijdens de hevige inflatie die de Weimar-Republiek rond 1920 teisterde, werden zogenaamde ‘Notscheinen’ gedrukt, waarop met welhaast on-Duitse ironie zowaar de bedrieger Tijl kon worden aangetroffen. Onder de 20e-eeuwse illustratoren in het Duitse taalgebied mogen nog genoemd worden: Löffler 1903, Klemke 1955, Tombrock (o.a. 1954) en Koch (o.a. exlibris voor Otto Holl, 1967). Timmermans maakte in 1933 een twaalftal gewild onbeholpen en vermakelijke kleurprentjes in opdracht van de firma Liebig. Standbeelden van Uilenspiegel zijn bekend van Van der Kaai (Damme), Poels (Antwerpen), Schmidt-Reindahl (Kneitlingen) en Goedtke (Mölln). Tijl en zijn geliefde Nele zijn op realistische wijze afgebeeld als onderdeel van het gedenkteken voor Charles de Coster te Elsene-Brussel. Bostelmann 1940; Enklaar 1940; Peleman 1968; Segers 1978; Braungart/Schöttker 1986; Streubel 1988 |
|