verdraagzaamheid gehuldigde Tamerlan opgevat als metafoor voor de contemporaine strijd tussen Lodewijk xiv en de vereerde Willem iii, die het stadhouderschap in de Republiek combineerde met het Britse koningschap. Een erg lang leven was deze metafoor niet beschoren, omdat Willem iii in maart 1702 nu niet bepaald in de stijl van Tamerlan van zijn paard viel en aan de gevolgen overleed.
Opmerkelijk zijn ook de speculaties over Tamerlans flirt met het christendom. Ofschoon aan zijn orthodox mohammedanisme zelden werd getwijfeld, bood de opmerking over Timoers belangstelling voor het christendom in Bibliothèque orientale (1697) van Herbelot een vrijbrief om in Timoer de nodige christelijke beginselen latent aanwezig te achten. Deze annexatie van niet-christelijke helden staat vermoedelijk in verband met het deïstische offensief tegen het christelijk monopolie op deugdzaamheid.
Reizigers uit het Westen tekenden tijdens hun reizen naar het Oosten berichten op over Tamerlan, zoals deze in de volksoverlevering voortleefde. Stellig was hun belangstelling in den vreemde voor de Tamerlan-geschiedenissen gevoed door de Europese Tamerlan-traditie. De Amsterdamse burgemeester Nicolaes Witsen bezocht aldus ‘Tartarye’ en in 1705 publiceerde hij zijn bevindingen in Noord en Oost Tartaryen (opgedragen aan ‘Heer Zaar en Groot-Vorst Peter Alexewitz’): in het ‘Mugalenland’ was de herinnering aan Tamerlaen - ‘aldaar bekend onder de naam Utoi chan of Temir Axack, dat is ijzervoet’ - niet gesleten. Witsen, die meldde dat volgens sommigen Tamerlan ‘van Duitsche afkomst’ was, nam uit Zuid-India een portret van ‘den grooten Tamerlaan’ mee. Dat portret van omstreeks 1685 berust momenteel in het Rijksprentenkabinet (Rijksmuseum, Amsterdam).
In zijn tijdschrift Den Echo des Weerelds wijdde Weyerman in november 1726 een feuilleton aan Tamerlan, door hem Timur genoemd. Weyerman ontleende het verhaal over de confrontatie met Bajazet en dat over Timurs dood vermoedelijk aan de vierdelige Histoire de Timur-Bec uit 1722 van Pétis de la Croix. Bij Weyerman, die het verhaal tot satire bewerkte, is Tamerlan wijs als Salomo en snedig als Weyerman zelf. In zijn journalistieke werk verwijst hij zo regelmatig en vaak zo terloops naar Tamerlan en Bajazet, dat mag worden aangenomen dat de geschiedenis een ruime bekendheid genoot. Die bekendheid wordt ook geïllustreerd door de publikatie in 1737 van het kluchtspel Arlequin Tamerlan. In dat kluchtspel, vermoedelijk vertaald door de Amsterdamse medicus Van Elvervelt, speelt Arlequin te midden van andere vaste personages uit de ‘commedia dell'arte’ tijdelijk de rol van de wrede heerser. Dit olijke toneelstuk in een toneelstuk heeft vele trekken van een ‘afterpiece’, volgend op opvoeringen van Serwouters' drama. De verheerlijking van Timoer in de literatuur van die tijd stond in scherp contrast met de eerdere demonisering. De verwarring die daarvan het gevolg was, blijkt uit een vroeg-18e-eeuwse encyclopedie die het Tamerlan-lemma als volgt opent: ‘Zommigen pryzen zyne vriendelykheit, maar anderen laken zyne wreedheit.’
Terwijl Timoer in de 16e eeuw vooral in de wetenschappelijke historiografie populair was en in de 17e eeuw de favoriete hoofdrolspeler in treurspelen was, schitterde hij in de 18e eeuw bij uitstek in de opera. Het libretto van Piovene, dat voor het eerst werd gebruikt in de opera van Ziani (Il gran Tamerlano, 1689), bewees nadien ruim vijftien componisten zijn dienst, onder anderen Gasparini 1710, Händel 1724, Vivaldi 1735, Guglielmi 1765, Reichardt 1799 en Winter 1802. In 1806 werd een ballet opgevoerd, Tamerlan und Bajazet, op muziek van Bishop.
In de 19e eeuw boette de Tamerlan-stof aan populariteit in. In 1811 verscheen het drama Timour the Tartar van Lewis, die vooral als auteur van The Monk bekend zou blijven. In 1822 zag Poe in Richmond een voorstelling van Lewis' spektakelstuk met veel paarden en gezwaai van zwaarden, en schiep in