Van Abélard tot Zoroaster. Literaire en historische figuren vanaf de renaissance in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1994)–Peter Altena, Léon Stapper, Michel Uyen– Auteursrechtelijk beschermdGeorge Gordon Lord Byron(1788-1824) werd nog tijdens zijn veelbewogen en in de ogen van zijn tijdgenoten scandaleuze leven een legende. Hij was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Engelse romantische dichtkunst en een generatiegenoot van Shelley en Keats, met wie hij echter weinig gemeen heeft. Hij werd het klassieke voorbeeld van een door hogere en lagere driften bezeten en gekwelde kunstenaar, een beeld dat hijzelf ongewild bevorderde door het scheppen van een groot aantal personages die allemaal een deel van zijn eigen persoonlijkheid vertegenwoordigden: met de Giaour, Childe Harold, Beppo en Byrons eigen va- | |
[pagina 32]
| |
riant van »Don Juan en »Mazeppa ontstond de zogenaamde Byroniaanse held en met hem het Byronisme, een stroming in de westerse dichtkunst die het wat de inhoud betreft vooral moest hebben van de tegenstelling tussen broeierige melancholie en hartstochtelijke, vlammende ‘actiebereidheid’. Byron werd in Londen geboren, erfde zijn adellijke titel toen hij tien jaar oud was en bezocht Harrow en de universiteit van Cambridge. Van 1809 tot 1811 reisde hij door Portugal, Spanje, Griekenland, Turkije en Albanië. Hij was korte tijd politiek actief als lid van het Britse Hogerhuis, maar gaf deze carrière op toen in 1812 de eerste twee delen van Childe Harold's Pilgrimage met groot enthousiasme waren ontvangen. In de periode tot 1815 groeide zijn faam als dichter gestaag en overtrof hij zelfs Sir Waker Scott in populariteit. Zijn huwelijk in 1815 met Annabella Milbanke eindigde een jaar later in een echtscheiding. In hetzelfde jaar vertrok Byron opnieuw naar het Europese vasteland, alwaar hij nader kennismaakte met Shelley, met wie hij een levenslange vriendschap ontwikkelde. Hij verbleef, zijn reputatie van losbandigheid en nonconformisme verstevigend, afwisselend in Zwitserland en Italië, zonder ooit naar Engeland terug te keren. In 1823 raakte hij onder de indruk van de Griekse vrijheidsstrijd tegen de Turken en sloot zich bij de Grieken aan. Op 19 april 1824 overleed hij in het Italiaanse Missolonghi aan een serie koortsaanvallen.
Nog tijdens zijn leven vormde Byron het onderwerp van een groot aantal literaire uitingen (naast een tamelijk groot aantal parodieën, pastiches en schimpdichten). Uit 1814 dateert een vroeg sonnet van Keats, waarin Byron wordt geëerd als tedere melancholicus. In 1818 schreef Shelley het gedicht Julian and Maddalo, waarin hij zichzelf en Byron opvoerde in een heftig tweegesprek, onder meer over de oorzaken van het isolement van de dichterlijke ziel: Byron vertegenwoordigt daarbij de desillusie en het verlies van vertrouwen in alle menselijke pogingen om zin te geven aan het bestaan. In 1823 schreef Goethe uit bewondering het gedicht ‘An Lord Byron’, terwijl Lamartine in 1819 de Engelse dichter verheerlijkte in het gedicht ‘L'homme’. Veel later schreef Lamartine Vie de Byron, dat in afleveringen van september tot en met december 1865 in Le Constitutionnel verscheen als biografische schets. In 1818 verscheen de korte roman Nightmare Abbey van Peacock, waarin Shelley, Coleridge en Byron onder fictieve benamingen optreden als personages in een parodie op de Engelse ‘gothic novel’: Byron wordt hier als de zwaarmoedige Mr. Cypress opgevoerd. In de roman Glenarvon uit 1816 nam Lady Caroline Lamb, die zich door Byron afgewezen voelde, wraak op de dichter door hem als een baarlijke duivel af te schilderen. De sensationele roman sloot volledig aan bij de smaak van die tijd en werd een succes, ook in het buitenland. Wanderings of Child Harold uit 1824 van Bedford was eveneens een op een vrije interpretatie van Byrons leven gebaseerde roman. Mary Wollstonecraft Shelley droeg met drie romans, Valperga uit 1823, The Last Man uit 1826 en Lodore uit 1835, bij aan de legendevorming. De schrijfster kende zowel Shelley als Byron van zeer nabij, hetgeen voelbaar is in de intensiteit waarmee de personages zijn beschreven. De overlevering wil dat Mary Shelley's beroemd geworden roman Frankenstein uit 1818 werd geschreven op het Zwitserse landgoed van Byron, na een ‘Schauernacht’ vol romantische gruwel. De excentrieke Engelse filmregisseur Ken Russell maakte gebruik van deze stof voor een overspannen verfilming van die nacht (gothic, 1988). De dood van Byron maakte een stortvloed van literair werk los. Het meeste daarvan werd geschreven uit blinde verering en de auteurs zijn vaak mindere goden die niet zelden hun verdere dichtersleven als vertegenwoordigers van het Byronisme in de zware slagschaduw van Byron doorbrachten. Uitzondering vormden dichters als Vigny, Le- | |
[pagina 33]
| |
nau, Heine en Elizabeth Barrett Browning. In Duitsland maakte Byron grote opgang als dichter en voorbeeldfiguur, niet in de laatste plaats door de uitgesproken enthousiaste introductie van zijn persoon door Goethe, wiens gedicht ‘Über Lord Byron’ uit 1820 aanvankelijk niet in het verzamelde werk werd opgenomen, maar wel in diverse biografieën werd geciteerd. Van Goethe moet nog worden gemeld dat de figuur van Euphorion, het kind van Faust en Helena uit Faust II (1827), op Byron is geïnspireerd. De filhellenen Wilhelm Müller 1825 en Chamisso (‘Lord Byron's letzte Liebe’, 1827) bezongen Byron uiteraard in zijn gedaante van strijder voor de Griekse zaak, de dichters Zedlitz (Totenkränzen, 1828) en Meissner 1854 schreven gloedvol over Byrons genialiteit. De dichters die Byron het meest na hebben gestaan in geest en letter waren echter Heine en Lenau. Beiden werden ooit in hun bewonderende vriendenkring als Duitse Byron aangeduid. Heines geestdrift voor Byron is weliswaar in de loop van zijn carrière minder geworden, maar vanaf het vroege drama Ratcliff uit 1822 is Byrons poëtica voor de Duitser van groot belang geweest. Waar bij Heine de spotter Byron voorrang kreeg, bepaalden voor Lenau de twijfel en vertwijfeling het moment van identificatie, zoals blijkt uit het gedicht ‘König und Dichter’ (1824, voor het eerst in boekvorm verschenen in Gedichte, 1832). De literaire coterie rond Heine werd aangevoerd door Hohenhausen, die enkele gedichten op Byron schreef, o.a. in 1820 en 1825 bij haar vertalingen van Byron. Platen schreef in 1829 enkele ‘Epigramme über Lord Byron’, waarin hij de Engelsman fel verdedigde tegen aantijgingen van immoreel gedrag. Liliencron publiceerde in 1896 zijn Poggfred. Kuntebuntes Epos in zwölf Cantussen, waarin zijn grote voorbeelden Dante en Byron als symbolische geestverwanten figureren in een bonte rij historische en vaag historische figuren; met name in het gedicht ‘Unsterbliche auf Reisen’ uit het genoemde werk speelt Byron een hoofdrol. In de genres van het drama en de roman moet in het Duitsland van de 19e eeuw nog Bleibtreu worden genoemd, een van de grondleggers van het naturalisme, die in zijn strijdbare vernieuwingsdrift in Byron een volmaakt voorbeeld zag van revolutionair verzet tegen de oude burgerlijke moraal. Van zijn hand verschenen een korte roman (Der Traum. Roman aus dem Leben des Dichterlords, 1880) en drie drama's (Lord Byrons letzte Liebe, 1881; Seine Tochter, 1886; Byrons Geheimnis, 1900). In het merkwaardige naturalistische drama Lord Byron uit 1886 van Golm is de hoofdpersoon een tot oppervlakkige bespiegeling geneigde doorsneemens, die alleen de naam en enkele levensfeiten met de werkelijke Byron gemeen heeft. Van Willkomm is de roman Lord Byron. Ein Dichterleben uit 1839. In 1862 verscheen de biografische novelle Lord Byrons letzte Liebe van Büchner, waarin Byrons liefde voor Teresa Giuccioli en zijn verblijf in Italië centraal staan. In Engeland heeft de reputatie van Byron nogal wat fluctuaties ondergaan. De aanvankelijke koortsachtige bewondering en verguizende verontwaardiging resulteerden nog tijdens zijn leven in een overvloed van proza, gedichten en persoonlijke herinneringen, voonamelijk van de tweede rang. Deze belangstelling begon rond 1840 te tanen, alhoewel Byrons poëzie zich mocht blijven verheugen in een grote schare bewonderaars. Een biografie van Byron (Letters, Journals, and Other Prose Writings of Lord Byron, 1830) door Thomas Moore, die zijn bewonderde vriend wilde tonen zoals hij was, en wel door voor het eerst een groot deel van diens brieven en persoonlijke documenten te publiceren, pakte minder gunstig uit. Critici als Macaulay, Carlyle en Thackeray lieten zich laatdunkend uit over het egocentrische en moreel gevaarlijke karakter van Byron. Maar het dieptepunt werd bereikt toen Harriet Beecher-Stowe, op het moment dat de belangstelling juist weer begon op te leven, in 1869 met haar schokkende ‘onthulling’ | |
[pagina 34]
| |
kwam: in The True Story of Lady Byron's Married Life moest uit zogenaamd authentieke gesprekken en brieven blijken dat Byron een incestueuze verhouding had gehad met zijn zuster. De reacties waren zeer verdeeld en pas in 1881 werd de balans weer hersteld door een briljant essay van Arnold. De rest van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw werden daarop gekenmerkt door een wetenschappelijk-kritische herwaardering van Byron. Van de belangrijkste letterkundige werken over de figuur van Byron in het 19e-eeuwse Engeland moeten in ieder geval nog de volgende worden genoemd: van Bedford de genoemde roman Wanderings of Childe Harold, en het lange dramatische gedicht Harold de Burun uit 1835 van Driver, waarin Byron niet geheel adequaat, maar wel subtiel en uitvoerig wordt beschreven als filosoof, melancholicus en ‘moody gentleman’. Belangrijker zijn de drie romans die Disraeli aan Byron wijdde: Vivian Grey uit 1826, Contarini Fleming uit 1831 en Venetia, or The Poet's Daughter uit 1837. In de laatstgenoemde roman grijpt Disraeli uitvoerig terug op de levensfeiten uit de biografie van Moore en verdeelt hij de historische en psychologische aspecten van de Byron-figuur over twee personages, Lord Carducis en Marmion Herbert. In 1836 volgde Mitfords roman The Private Life of Lord Byron, een ‘chronique scandaleuse’ vol feitelijke onjuistheden en verdraaiingen ten gunste van een sensationalistisch Byron-beeld. Gespeculeerd kan worden over de vraag of Byron het voorbeeld is geweest voor het wilde, ongetemde en sombere karakter van Heathcliff in Wuthering Heights uit 1847 van Brontë. Ook in de romans Lavengro uit 1851 en The Romany Rye uit 1857 van George Borrow is Byron - zij het meer in de geest dan als persoon - onontkoombaar aanwezig. In 1878 toonde Wilde zijn welwillende bewondering voor Byron in het gedicht ‘Ravenna’: Wilde kon niet nalaten zijn geboorteland te hekelen vanwege het plotseling weer omarmen van de omstreden dichter toen deze als vrijheidsstrijder kon worden vereerd. In andere Europese landen werd Byron voornamelijk als lichtend voorbeeld gezien, met name in Italië, waar men onder de letterkundige verwerkingen met een lampje moet zoeken naar een negatieve interpretatie. Exemplarisch zijn Giorgio Byron a Missolunghi van Colonna, La resa di Missolunghi van Nicolini, La storia del Byron van Uberti en Lord Byron a Venezia van Vitaliani. Van de vrijheidsdichter Dall'Ongaro is het sentimentele Il venerdi santo uit 1837: in gezelschap van zijn dochtertje Allegra slaat Byron een processie gade en belooft, tot tranen geroerd, Allegra katholiek op te voeden. Turrisi-Colonna schreef tijdens haar korte leven meerdere dweperige Byron-verheerlijkingen. Van Barbieri stamt het toneelstuk Lord Byron uit 1867. Vollo voltooide slechts de vijfde zang van zijn La Grecia e Byron (1854), met als meest indrukwekkende scène een vurige redevoering die Byron houdt voor de Grieken die rond het graf van de vrijheidsstrijder Marco Bozzari zijn verzameld. Deze scène is door de kunstenaar Lipparini in het schilderij Il giuramento di lord Byron nella tomba di Marco Bozzari vereeuwigd. In Frankrijk zijn na 1824 te midden van de vele middelmatige produkten met Byron als hoofdfiguur de volgende werken een aparte opmerking waard. In 1825 verscheen van Lamartine Le dernier chant du pèlerinage d'Harold, waarin de Byroniaanse held Harold met zijn schepper samenvalt en zijn reizen over de aardkloot eindigt in het door de Turken belaagde Griekenland. Op het Franse toneel wordt Byron ingezet in het melodramatische Lord Byron à Venise uit 1834 van Ancelot, en, nog in hetzelfde jaar, in het toneelstuk Byron à l'école d'Harrow van Cogniard en Burat, waarin de toekomstige revolutionair Byron als scholier de morele held is die zijn schoolgenoten van een opstand weet te weerhouden. Van Drouineau is de roman Résignée uit 1833. Magnien trachtte in zijn driedelige leesdrama Mortel, ange ou démon uit 1836 het ge- | |
[pagina 35]
| |
hele leven van de Engelse dichter te omvatten. De roman Le premier amour de Lord Byron uit 1885 van de hand van Fourès beschrijft Byrons jeugdliefde voor Mary Chaworth. In 1929 wijdde de Franse schrijver en biograaf Maurois aan Byron een tweedelige monografie Byron, nadat hij al eerder aspecten van het leven van de Engelse dichter had beschreven in zijn bekende biografie van Shelley
Charles Eastlake, Lord Byron's Dream, 1828, doek. Tate Gallery, Londen. Illustratie bij een passage uit een gedicht van Byron uit 1816, met de dichter zelf op de voorgrond.
(Ariel ou la vie de Shelley, 1923) en in Lord Byron et le démon de la tendresse uit 1925. In de Shelley-biografie treedt Byron naar voren als een elegante poseur en een kille egoïst en dient hij voor Maurois als tegenhanger van de edele, schoonheidslievende Shelley. Zijn grote studie uit 1929 geeft een objectiever beeld van Byron, maar menselijk en evenwichtig wordt de Engelsman in Maurois' visie pas als hij zich in Griekenland voor anderen inzet en zijn zelfzuchtigheid laat varen. | |
[pagina 36]
| |
In Nederland is betrekkelijk veel over Byron geschreven: hij vormde met Sir Walter Scott een bewonderd voorbeeld van volmaakt dichterschap, alhoewel duidelijke sporen zijn aan te treffen van morele verontwaardiging over zijn al dan niet vermeende lichtzinnigheden. Vertalingen van Byrons werk, met name door Van Lennep, Beets en Ten Kate, zijn talrijker dan van welke andere Engelse romantische dichter dan ook. De Navolgingen van Lord Byron uit 1848 bevat alle door Beets bewerkte vertalingen, vermeerderd met een ‘Woord over Byrons poëzy’. Werken waarin de Byron-figuur als hoofdpersoon optreedt zijn echter zeldzaam. In 1827 verscheen het gedicht ‘De dood van Lord Byron’ van Robidé van der Aa in de Vaderlandsche Letteroefeningen; het werd later apart uitgegeven ‘ten voordeel van de Grieken’. In dezelfde filhelleense geest verscheen werk van Wap (Griekenland en Byron, 1829) en Van der Hoop (Byron en Griekenland, 1829). In het gedicht ‘Byron en De Lamartine’ uit 1838 van Spandaw moet de al te vurige en trotse Engelsman het afleggen tegen zijn Franse collega, die ondanks een even bitter lijden het geloof wist te behouden. Voor Byron gold: ‘De Hemel treurt om een gevallen Engel, en zegevierend juicht de hel.’ Amerika droeg aan de Byron-verering bij door middel van gedichten van Lunt (o.a. ‘The Grave of Byron’, 1826) en Mellen (‘Ode on Byron’, 1826). Lunt is ook de dichter van een van de meest veelzijdige Don Juan-imitaties, getiteld Julia (1885). Deze Amerikaanse dichters hebben zich door Byron laten inspireren, in tegenstelling tot de werkelijk grote namen als Longfellow, Lowell, Emerson en Whitman. Als uitzondering op deze bewering moet Poe worden genoemd, die zich zelfs een tijdlang kleedde als Byron. Zijn korte verhaal The Assignation (oorspronkelijk getiteld The Visionary, 1844) is een eerbetoon aan Byron en speelt zich af in Venetië, waar de verteller de (overigens niet met name genoemde) Engelse dichter ontmoet en in zijn ban raakt. In het verhaal is een gedicht opgenomen, ‘To One in Paradise’, dat sterk op Byrons verstechniek berust. De 20e eeuw heeft, zoals gezegd, een wending naar een meer wetenschappelijk gefundeerd beeld van Byron te zien gegeven: in de periode tot de Tweede Wereldoorlog is vooral een opleving van biografieën en kritische studies waar te nemen. Na 1945 krijgen de literaire verbeeldingen een rebels en vaak satirisch karakter. De honderdste sterfdag van Byron in 1924 werd herdacht met het gedicht Missolunghi van Drinkwater. Enkele jaren daarvoor, in 1921, publiceerde Ardaschir het toneelstuk The Pilgrim of Eternity, waarin de innerlijke tegenstrijdigheden van de melancholieke en revolutionaire dichter op de voorgrond staan. De Amerikaan Ferber schreef in 1924 het toneelstuk Lord Byron. Byron figureerde in de eerste helft van deze eeuw in een groot aantal Engelstalige romans, onder meer van Frank Moore (He Loved But One. The Story of Lord Byron and Mary Chaworth, 1905), Hewlett (Bendish. A Study in Prodigality, 1913), Barrington (Glorious Apollo, 1926: hierin wordt voortgeborduurd op de speculaties van Beecher-Stowe) en Page (The Shattered Harp, 1928). Wat Frankrijk betreft zijn de enige belangrijke bijdragen van vóór 1945 - van Maurois - reeds genoemd. In Duitsland verscheen in 1929 het toneelstuk Lord Byron kommt aus der Mode van Brod: de dichter is bij Brod een geniale hyper-individualist die in zijn vrijheidsdrang de dieper gewortelde verlangens van de massa gestalte weet te geven. Lord Byron uit 1913 van Schirokauer is een geromantiseerde biografie in de traditie van Emil Ludwig, terwijl Edschmied zich in 1929 met zijn roman Lord Byron verzet tegen de al te onkritische bewondering van Bleibtreu. Goldscheider vervaardigde in 1930 met zijn roman Der Tolle Lord een bewerking van Disraeli's Venetia. In 1949 verscheen van Gertrude Stein het korte toneelstuk Byron. A Play (opgenomen in Last Operas and Plays). In 1953 figureerde Byron kort in het drama Camino Real van | |
[pagina 37]
| |
Tennessee Williams, terwijl de dichter in Engeland op het toneel gestalte kreeg in drama's van Ireland (Byron in Piccadilly, 1945) en Read (Lord Byron at the Opera, 1963). In 1966 deed Kenyon een hernieuwde poging het leven van Byron in romanvorm gestalte te geven (The Absorbing Fire. The Byron Legend). In 1968 verscheen de roman The Missolonghi Manuscript van Prokosch, waarin werd getracht een document dat zogenaamd aan de stervende Byron was ontstolen te reconstrueren. De roman The Memoirs of Lord Byron uit 1989 van Nye bevat een reconstructie van een minder fictief document, de memoires van Byron: deze autobiografische notities zijn na de dood van Byron uit piëteit voor de dichter vernietigd en Nye speelt virtuoos in op de behoefte te weten wat in deze blijkbaar schokkende ontboezemingen heeft gestaan. Andere recente Engelstalige letterkundige bewerkingen van de Byron-figuur zijn van de hand van Derek Marlowe (A Single Summer with L.B., 1969), Nicole (The Secret Memoirs of Lord Byron, 1978), Iremonger (My Sister, My Love, 1981: over de gewraakte verhouding tussen Byron en zijn zuster) en Prantera (Conversations with Lord Byron on Perversion, 163 Years after His Lordship's Death, 1987). In 1989 schreef Paul West een roman over Byrons lijfarts, John William Polidori, onder de titel Lord Byron's Doctor. Buiten Engeland en Amerika werd Byron in de periode na de Tweede Wereldoorlog tot hoofdpersoon in werk van Adami (Il romanzo di Teresa Guiccioli e Giorgio Byron, 1946) en de Zweedse schrijfster Combüchen (Byron: en roman, 1988). In de laatstgenoemde roman wordt de figuur van Byron gezien door de ogen van een groepje bewonderaars, die ter gelegenheid van de 150e geboortedag van hun held diverse aspecten van zijn leven willen belichten. In de filmgeschiedenis zijn verfilmingen van het leven van Byron opvallend zeldzaam: naast de hierboven vermelde bizarre verfilming van een enkele nacht uit het leven van de dichter door Russell, is er nog een verfilming door Veidt (lord byron, 1922) en een verfilming uit hetzelfde jaar (the prince of lovers) van Calvert naar het toneelstuk Byron van Alicia Ramsey uit 1921. Acteurs als Gavin Gordon (the bride of frankenstein, 1935), Dennis Price (the bad lord byron, 1948) en Richard Chamberlain (lady caroline lamb, 1972) gaven de Engelse dichter gestalte. In de muziekgeschiedenis zijn uiteraard talloze voorbeelden te vinden van toonzettingen van Byrons creaties, maar de dichter zelf is nauwelijks onderwerp van muzikale verwerking geweest. Van Arnell is het symfonisch gedicht Lord Byron uit 1952 en voorts zijn twee muziekdrama's het vermelden waard: Giarda schreef in 1910 de opera Giorgio Byron en in 1975 componeerde Thomson Lord Byron op een libretto van Larson. In de beeldende kunst is hetzelfde verschijnsel waar te nemen als in de andere kunsten: de verschillende Byron-helden zijn in talloze episoden van hun bewogen fictieve levens afgebeeld, maar van Byron zijn de gedramatiseerde afbeeldingen schaars. Uiteraard zijn er vele, al dan niet karikaturale portretten van de dichter: daaronder zijn de serieuze portretten van Thomas Phillips wel de bekendste, met als hoogtepunt Byron in Albanian Dress (1814, Newstead Abbey, Nottingham). J. Scarlett Davies beeldde de dichter af in Venetië (Byron in the Palazzo Mocenigo (1834, Huntington Library and Art Gallery, San Marino) en graaf Alfred d'Orsay vervaardigde een potloodtekening van Byron in Genua (1823, Newstead Abbey, Nottingham). Van I.R. Cruikshank zijn vele spotprenten van Byron en zijn dandy-achtige levensstijl bekend, onder andere de Fashionables of 1816 en de Lobby Loungers uit 1816. Ford Madox Brown beeldde de dichter af te midden van andere grootheden uit de rijke literaire historie van Engeland (The Seeds and Fruits of English Poetry (1845-51, herziene versie 1853, Ashmolean Museum, Oxford). Een gravure van F.W. Hunt (naar een tekening van Gilchrist) toont ons Byron in de traditio- | |
[pagina 38]
| |
nele toga van de Universiteit van Cambridge (1871, Newstead Abbey, Nottingham). Speculatiever en dramatischer zijn de schilderijen The Dream (ook wel genoemd Lord Byron and Mary Chaworth) uit 1875 van Ford Madox Brown en Byron's Early Love uit 1856 van Edward Ward, beide in de City Art Gallery te Manchester, Byron Reposing in the House of a Turkish Fisherman after Swimming across the Hellespont uit 1831 van Allan, en Lord Byron's Dream (1828, Tate Gallery, Londen) van Eastlake. Een marmeren buste van de dichter werd in 1829 vervaardigd door de beeldhouwer Thorwaldsen en in 1843 geplaatst in de bibliotheek van het Trinity College te Cambridge. Ackermann 1901; Leonard 1905; Muoni 1907; Simhart 1908; Chew 1924; Popma 1928; Schults 1929; Krug 1932; Santucho 1977 |
|