naren van Falbovski afgeranseld en vervolgens naakt, met de handen op de rug, op zijn paard gebonden, het hoofd bij de achterhand en de voeten onder de borst van het paard. Het dier werd wild gemaakt met zweepslagen en geweerschoten en draafde op volle snelheid door het woeste terrein naar het huis van zijn meester. Mazeppa schreeuwde daar met zijn laatste krachten om hulp, maar zijn dienaren herkenden hem niet en hielden zich, angstig geworden door het geschreeuw en de gruwelijke aanblik, schuil in het huis. Ze waagden zich pas naar buiten toen van Mazeppa, overmand door uitputting en koude, geen geluid meer was te vernemen.
Het verhaal van deze woeste rit krijgt in de Oekraïense en Russische literatuur nauwelijks weerklank; het gaat daar om het handelen van Mazeppa in de politieke verwikkelingen in Oost-Europa. Ten vervolge op vermeldingen in de Oekraïense literatuur toont de Russische auteur Rylejev, een sterk anti-tsaristisch gezinde liberaal, in enkele gedichten tussen 1820 en 1830 sympathie voor de rebel Mazeppa. Deze interpretatie wordt ‘beantwoord’ in Poesjkins epische gedicht Poltava, waarin de kwestie rond Kotchoebey en zijn dochter Marija wordt behandeld. Aan de hand daarvan wordt geschetst hoe verraderlijk Mazeppa is: hij verraadt met evenveel gemak zijn vriend, zijn land en zijn vorst. De enige Mazeppa-opera die een zekere bekendheid heeft behouden, is het werk uit 1884 van Tsjaikovski, op een libretto van Burenin dat in hoofdlijnen het gedicht van Poesjkin volgt. De rol van Marija wordt echter breder uitgewerkt: na de ontdekking dat Mazeppa de executie van haar vader beraamt, vervalt zij in waanzin. Voorts is er een rol weggelegd voor de kozak Andrej, die verliefd is op Marija en uiteindelijk in een duel met Mazeppa het onderspit delft.
Een heel eigen benadering van de Mazeppa-figuur is te vinden in een toneelstuk uit 1839 van Słowacki, een in West-Europa verblijvende, tegen de Russische overheersing van Polen en de Oekraïne agerende Poolse banneling. In het toneelstuk, een merkwaardige kruising tussen farce en tragedie, is Mazeppa aan het decadente en corrupte, en daardoor tot verzet tegen de tsaar onmachtige Poolse hof, samen met de Poolse koning verwikkeld in liefdesavonturen. Uit de verwikkelingen, die een tragische wending nemen, komt een gelouterde Mazeppa te voorschijn, superieur aan zijn omgeving, gereed om de strijd met de tsaar aan te binden.
Voltaire toont in zijn Histoire de Charles XII uit 1731, waarin hij de strijd tussen Karel xii en tsaar Peter i beschrijft, sympathie voor de anti-tsaristische patriot Mazeppa. Het werk is echter voor het optreden van Mazeppa in de kunst van het Westen vooral van belang wegens de introductie van het verhaal van de rit te paard. De grote opgang van dit verhaal in de westerse kunst, die nog een tijd op zich laat wachten, is te danken aan Byron, die in zijn Mazeppa-gedicht uit 1818 een oudere Mazeppa, die de nederlaag bij Poltava achter de rug heeft, het verhaal laat vertellen als een jeugdherinnering. Paard en ‘ruiter’ worden tijdens de wilde tocht belaagd door wolven, steken een woeste rivier over en ontmoeten troepen wilde paarden. Het paard bezwijkt uiteindelijk, en raven cirkelen al boven een halfdode Mazeppa, die zijn einde voelt naderen. De jongeman komt echter tot bewustzijn in een kamer waar hij wordt verpleegd door een kozakkenmeisje.
Het gedicht van Byron, die hiermee opnieuw een specimen van de ‘Byronic hero’ opvoerde - de held die vóór alles gepassioneerd wenst te leven en daarvoor bestraffing en dood onder ogen ziet -, gaf binnen de kortste keren aan het verhaal een grote bekendheid, die nog toenam toen Hugo de rit evoceerde in een gedicht dat werd opgenomen in de bundel Les orientales uit 1829. De bewerking van Byron leidde tot een hele reeks werken in de beeldende kunst. Géricault 1823, Vernet (onder meer 1826) en Delacroix 1826 schilderden Mazeppa op het voortjagende (of, zoals bij Géricault, voort-